BB KB 3 pv tt en vt/ tijden van een zin

Nederlands BB3
Lesagenda:
- Lesson Up sterke en zwakke werkwoorden
DOEL:
Je weet wat het verschil is tussen zwakke en sterke werkwoorden
Je kan de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed schrijven.

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands BB3
Lesagenda:
- Lesson Up sterke en zwakke werkwoorden
DOEL:
Je weet wat het verschil is tussen zwakke en sterke werkwoorden
Je kan de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed schrijven.

Slide 1 - Slide

week 36

- verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden kennen

- de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd goed schrijven

- je weet wat de stam van het werkwoord is en weet dat de stam soms verschilt van de ik-vorm

- je weet wat de afkortingen ott, ovt en vtt, vvt betekenen en welke informatie zij geven

Slide 2 - Slide

WERKWOORDSPELLING


De quiz gaat over regels voor spelling van : 

de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 

Wat weet je nog?

Slide 3 - Slide

Welke regel hoort erbij?

Ik VIND chocolade erg lekker

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 4 - Quiz

Welke regel hoort erbij?

Jij SNAPT het wel

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 5 - Quiz

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 6 - Slide

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 7 - Slide

STERKE

werkwoorden


heeft de KRACHT om in de verleden tijd te veranderen

Slide 8 - Slide

VOORBEELDEN van 

STERKE WERKWOORDEN


kopen - ik koop - ik kocht

lopen - ik loop - ik liep

geven - ik geef - ik gaf

kruipen - ik kruip - ik kroop

Slide 9 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 10 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 11 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 12 - Slide

't sexy fokschaap 
  • Hele werkwoord        - en = de stam
  • Laatste letter van de stam:
    - wel in 't ex kofschip > + te (n)
    - niet in 't ex kofschip > + de (n)

fietsen - stam = fiets, dus + te 
remmen - stam= rem , dus + de 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 19 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 20 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 21 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 22 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 23 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 24 - Quiz

Tijden van een zin
- ott= onvoltooid tegenwoordige tijd
Ik speel gitaar.
- ovt= onvoltooid verleden tijd
Ik speelde gitaar.
- vtt = voltooid tegenwoordige tijd
Ik heb gitaar gespeeld.
- vvt = voltooid verleden tijd
Ik had gitaar gespeeld.

Slide 25 - Slide

persoonvorm en voltooid deelwoord
Als de zin in de onvoltooide tijd staat, is het enige werkwoord de persoonsvorm.
Ik ga/ging naar school.

Als de zin in de voltooide tijd staat, staat er naast de persoonsvorm nog een werkwoord in de zin, het voltooid deelwoord
Ik ben naar school gegaan.
Ik was naar school gegaan.

Slide 26 - Slide

Huiswerk
Maken opdracht 1 t/m 12.

Slide 27 - Slide