Herhaling grammatica blok 3-4 2KGT

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 2

Welkom bij Nederlands!

Oefenen

Grammatica blok 3 en 4 

Welke volgorde hebben de stappen van ontleden?

1. ond - pv - zinsdelen - lv
2. pv - wwg - zinsdelen - ond
3. mw - ond - lv - wwg
4. pv - wwg - ond - lv -mw

Zoek de pv:

Waarom heb jij vorige week gelogen tegen je moeder?

1. pv = waarom
2. pv = gelogen
3. pv = jij
4. pv = heb

Ik ging te laat slapen vorige week vrijdag.

1. ging = pv
2. ik ging = pv
3. slapen = pv

Zoek de pv:
Niemand heeft ooit van hem gehoord.

1. pv= heeft
2. pv= gehoord
3. pv=heeft gehoord
4. pv =niemand

Kunnen beren zonder honing leven?

pv =
wwg =

1. pv: kunnen wwg: leven
2. pv: kunnen wwg: kunnen leven
3. pv: leven wwg: kunnen leven
4. pv: beren wwg: berenleven

Wat is het onderwerp?

De leerling leert het onderwerp vinden.

1. de leerling
2. leert
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp?

Mevrouw De Boer legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw De Boer
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?

1. Ja
2. Nee

Harrie fietst vijftig kilometer.

In deze zin staat .....

1. wel een lijdend voorwerp
2. geen lijdend voorwerp

Esther gaat naar de bioscoop met haar vriendin.

1. wel een lijdend voorwerp
2. geen lijdend voorwerp

Henk heeft Anneke een bos bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =

1. Er is geen lijdend voorwerp
2. een bos bloemen
3. een bos
4. bloemen

In de zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

1. zit geen lijdend voorwerp
2. is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
3. is 'te chillen' lijdend voorwerp
4. is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.

1. Geen lijdend voorwerp
2. jou
3. Sophie
4. de groeten

Jan gaf de toets aan de leraar.

Jan =

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp

Jan gaf de toets aan de leraar.

de toets =

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp

Jan gaf de toets aan de leraar.

aan de leraar =

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. onderwerp

'We willen een cadeaubon kopen voor de trainer.'

voor de trainer = 

1. Wel een meewerkend voorwerp
2. Geen meewerkend voorwerp

Hij geeft al zijn geld aan arme mensen. 

aan arme mensen =

1. Wel een meewerkend voorwerp
2. Geen meewerkend voorwerp

Hij laat al zijn geld na aan zijn dochters.

aan zijn dochters = 

1. Wel een meewerkend voorwerp
2. Geen meewerkend voorwerp

Wat is het meewerkend voorwerp?

De leraar doet jou de groeten.

1. Geen meewerkend voorwerp
2. jou
3. de leraar
4. de groeten

Gaan jullie de bekende popster interviewen?

Het meewerkend voorwerp is:

1. gaan interviewen
2. de bekende popster
3. geen meewerkend voorwerp
4. jullie

Leer mij dat kaartspelletje ook eens!

Het meewerkend voorwerp =

1. leer
2. mij
3. dat kaartspelletje
4. geen meewerkend voorwerp in deze zin

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Een goede chirurg werkt héél precies.

Een goede chirurg =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp

Gisteren heb ik de schoonheidswedstrijd gewonnen.

de schoonheidswedstrijd =

1. onderwerp
2. persoonsvorm
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Het water is tijdelijk afgesloten.

onderwerp =

1. het water
2. is afgesloten
3. tijdelijk

De docent Nederlands heeft Mark na schooltijd geduldig geholpen.

lijdend voorwerp =

1. heeft geholpen
2. de docent Nederlands
3. Mark
4. na schooltijd

Na afloop van het geslaagde schoolfeest heeft de directeur de leerlingen met veel waardering toegesproken.

meewerkend voorwerp =

1. de leerlingen
2. de directeur
3. het geslaagde schoolfeest
4. er staat geen meewerkend voorwerp in.

Mijn oma is allergisch voor pollen.
onderwerp =

Vanavond gaan wij feesten!

persoonsvorm =

Zij heeft dat al gedaan.

lijdend voorwerp =

De laagstaande zon verblindde de automobilisten.

lijdend voorwerp =

De boer geeft de koeien brokken

meewerkend voorwerp =

Ik schenk mijn vriendin een armbandje.
meewerkend voorwerp = …

Ik geef een cadeau aan mijn tante.

meewerkend voorwerp =

Jullie moeten de buren niets beloven.

de buren =

Volgende week is het gala bij ons op school. Iedereen komt netjes gekleed in een lange jurk of mooi pak. Sommige leerlingen komen in een dure auto. Maar sommigen komen ook gewoon op de fiets.

Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan hierboven?

1. 6
2. 7
3. 8
4. 9

Een gala is gezellig. We proberen zoveel mogelijk geld te verdienen in het casino. We kunnen dansen en bingoën.

Hoeveel lidwoorden staan hierboven?

1. 1
2. 2
3. 3
4. er staan geen lidwoorden in.

De bingojuffen hebben mooie prijzen geregeld. De bingokaarten zijn daarom al heel snel uitverkocht. Bingo is populair bij de leerlingen.

hoeveel werkwoorden staan in de zin hierboven?

1. 3
2. 4
3. 5
4. 6

Er is een DJ aanwezig die vette platen draait. Daarvoor is een speciale disco ingericht. Je mag ook gewoon chillen en niets doen. Lekker een beetje kletsen met iedereen. Tijdens het gala mag dat gerust.

Hoeveel voorzetsels staan in de zin hierboven?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

De meeste leerlingen vinden het gala erg leuk. De volgende dag ben je het eerste uur vrij.

Noteer de zelfstandige naamwoorden

De medewerkers van de snelle helikopter werken vreselijk hard.
Het is zwaar werk en je moet heel nauwkeurig werken.

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.

Als er een telefoontje binnenkomt, hangt het hulpteam binnen twee minuten in de lucht.

Noteer de voorzetsels

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden:

Zij geeft de kaarten aan ons.

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden:

Het gebeurt mij en hem niet nog eens.

noteer de persoonlijke voornaamwoorden:
Ik heb hun mijn emailadres gegeven.

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden:

Mijn telefoon is kwijt, mag ik de jouwe lenen?

Noteer de bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden:

De docent helpt ons met ons huiswerk.

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden:

Mijn telefoon is kwijt, mag ik de jouwe lenen?

Maken

Zelftoets grammatica blok 3 en 4;

Bijspijkeren grammatica opdr. 3.4 t/m 4.8;

Zelftoets over taal blok 3 en 4.