Elektriciteit - Les 4: onderdelen apparaten

Elektriciteit - Les 4: onderdelen apparaten
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Elektriciteit - Les 4: onderdelen apparaten

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze les...
- Kan ik de onderdelen uit een elektrisch apparaat benoemen
- Weet ik wat dit onderdeel doet

Slide 2 - Slide

Stroombronnen
De dingen waar stroom vandaan komt. 

  • Batterij (1,5 V)
  • Accu, bv. van auto (12 V)
  • Generator 
  • Dynamo
  • Stopcontacten (in NL 230 V)


Slide 3 - Slide

Schakelaar
  • Opent of sluit het elektrische circuit. 
  • Daardoor kan de stroom al dan niet kan stromen en wordt het apparaat in- of uitgeschakeld.

Slide 4 - Slide

Draden
Transporteert de stroom tussen de verschillende onderdelen van het apparaat

> interne bedrading 
> snoeren of kabels die het apparaat met een stroombron verbinden.

Slide 5 - Slide

Weerstand
  • Regelt de stroom in het circuit door weerstand te bieden tegen de stroom.
  • Kan worden gebruikt om de stroomsterkte te beperken en de werking van het apparaat te regelen.

Slide 6 - Slide

Condensator
Slaat elektrische lading op.  

Toepassing: 
> energie bufferen 
> tijdelijk energie vrij te geven wanneer dat nodig is.

Slide 7 - Slide

Transistor
Regelt en versterkt van elektrische signalen. 

Toepassing: 
> in automatische schakelingen voor signaalverwerking
> vermogensregeling
gebruik: automatische schakelingen (net als relais)

Slide 8 - Slide

Diode (LED)

Slide 9 - Slide

Transformator
kan spanning (Volt) verhogen of verlagen. 

Slide 10 - Slide

Motor

Slide 11 - Slide

Sensor

Slide 12 - Slide

Printplaat (Printed Circuit Board - PCB)
  • Het 'brein' van het apparaat.
  • Een basisstructuur 
waarop elektronische onderdelen zijn gemonteerd en verbonden door koperen geleiders. 

Slide 13 - Slide

Microcontroller of Microprocessor

Slide 14 - Slide

Batterij
  • Een batterij slaat energie op zodat het later gebruikt kan worden.
  • Elke batterij heeft twee zijden: een pluspool en een minpool. 
  • minpool = anode
  • pluspool = kathode
  • Elektronen stromen altijd van de minpool naar de pluspool.

Slide 15 - Slide