16/5 Zebra + Journaal 3a

Welkom !
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

Welkom !

Slide 1 - Slide

Planning toetsen
  • maandag 1e en 2e uur: schrijftoets
  • vrijdag 1e en 2e uur: leestoets

Slide 2 - Slide

Planning van vandaag
  • voorlezen 
  • stillezen
  • schrijfopdracht 
  • nakijken huiswerk Zebra vanaf blz. 118
  • werken in Zebra blz. 120-127
  • Jeugdjournaal kijken + opdracht
  • laatste les: zelfstandig werken + spreekoefening (buiten)

Slide 3 - Slide

voorlezen

Slide 4 - Slide

stillezen
Schrijf de moeilijke woorden op een blad.
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Schrijfregels
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Je schrijft ook een hoofdletter bij namen (ook van landen, talen en merken, bv. Nike, Adidas)
  • Gebruik komma's en punten. Zie de dia hierna.
  • Probeer verschillende voegwoorden te gebruiken. (en, ook, want, omdat, dus, maar...)
  • Breng opbouw in je tekst aan: gebruik 'eerst', 'daarna' enz.

Slide 6 - Slide

Wanneer gebruik je een komma?
  • tussen twee persoonsvormen (werkwoorden) in een zin. Voorbeeld: Toen ik ging wandelen, zag ik een poes.
  • voor een voegwoord, maar nooit voor EN! Voorbeeld: Hij ging naar huis, omdat hij zijn tas was vergeten.
  • Ik vertel iets, maar ze luistert niet. Zet altijd de komma voor het voegwoord.
  • bij opsommingen: Hij houdt van kaas, vis, drop en ijs.

Slide 7 - Slide

schrijftips
  • Na een tijdsaanduiding (vandaag, morgen, straks, nu, volgende week) plaats je altijd eerst de persoonsvorm (werkwoord)
  • Voorbeeld: Morgen ga ik naar school.
  • Uitdrukking: wij houden een presentatie, wij geven een feest (niet maken) 

Slide 8 - Slide

Voegwoorden
  • voegt twee of meer zinnen samen
  • Voorbeeld: Ik ga naar de winkel, want ik  ga een schrift kopen.

  • Bij sommige voegwoorden verandert de volgorde van een deel van de zin.
  • Bij 5 voegwoorden blijft de volgorde gelijk:

Slide 9 - Slide

nevenschikkende voegwoorden (nvw)
  • Bij 5 voegwoorden verandert de volgorde van de zin niet.
  • Leer deze dus uit je hoofd: EN, OF, WANT, DUS, MAAR 

Slide 10 - Slide

Volgorde in een (hoofd)zin.
In een hoofdzin staat het eerste werkwoord altijd op de tweede plaats. Voorbeeld: Hij gaat graag sporten.
De volgorde van de zin blijft gelijk bij deze 5 voegwoorden: EN, OF, MAAR, WANT, DUS. Leer deze 5 voegwoorden uit je hoofd!
Bij alle andere voegwoorden verandert de volgorde van de zin. Het werkwoord komt dan achteraan te staan. Voorbeeld:
Ik ga niet mee, want ik ben ziek.
Ik ga niet mee, omdat ik ziek ben.

Slide 11 - Slide

Volgorde in een bijzin met andere voegwoorden
In de bijzin met de andere voegwoorden verandert de volgorde van de zin. Het onderwerp (=de persoon die het doet) en de persoonsvorm staan niet naast elkaar. De persoonsvorm (=het werkwoord) komt achteraan in de zin te staan. Voorbeeld:
Ik doe niet mee, omdat ik het niet leuk vind.
Toen mijn fiets stuk was, moest ik lopen.
Ik vraag Elisa mee naar de film, tenzij zij geen tijd heeft.
Als de lichten niet branden, ben ik bang in het donker.

Slide 12 - Slide

voegwoorden B1
  • Gebruik ook een paar van de volgende voegwoorden: hoewel, tenzij, terwijl, nadat, totdat, zodat, aangezien.
  • Hierna volgt een dia met voorbeeldzinnen. 

Slide 13 - Slide

voegwoorden -> B1
  • Hoewel ik goed heb geleerd voor de toets, ben ik  zenuwachtig.
  • Tenzij het vandaag regent, ga ik zonder jas naar school.
  • Terwijl de leerlingen een toets maken, loopt de docent door de klas.
  • Nadat de les was afgelopen, ging ik naar huis.
  • Totdat het kerstvakantie is, moet ik nog naar school.
  • Ik geef een voorbeeld, zodat de leerlingen de uitleg begrijpen.
  • Aangezien het bijna Sinterklaas is, zijn de kleine kinderen heel druk.

Slide 14 - Slide

opbouw in een tekst
Breng opbouw aan in je tekst en gebruik bijvoorbeeld de volgende woorden:
  • Allereerst, daarna, toen, tot slot, als laatste... of andere tijdsaanduidingen. (dagen van de week bv.) Deze woorden gebruik je om een tijd aan te geven.
  • Als je iets gaat opsommen/opnoemen, gebruik je: allereerst, ten tweede, ten derde, tot slot.
  • Als je iets wilt samenvatten of gebruik je: samenvattend of dus. 
  • Na deze woorden plaats je altijd de persoonsvorm!

Slide 15 - Slide

schrijfopdracht -> A2
Je zit sinds vorige week op je nieuwe school. Je schrijft een bericht aan je vriend/vriendin.
Geef in je bericht antwoord op deze vragen:
  • Op welke school zit je?
  • Welke vakken krijg je op school?
  • Wat vind je het leukste vak en waarom?
  • Hoe vind je de docenten?
  • Hoe vind je jouw klas?
  • Hoeveel uren per dag ga je naar school?

Slide 16 - Slide

schrijfopdracht -> B1
Je moet van school vrijwilligerswerk doen. Je hebt gekozen om te helpen in een opvangcentrum voor dak- en thuislozen. Je bent klaar en je schrijft een verslag voor je mentor. In het verslag:
• leg je uit waar je vrijwilligerswerk hebt gedaan en wat je hebt gedaan;
• beschrijf je minimaal twee kenmerken van je werk. Denk aan: de werktijden, de locatie, de collega’s, etc.;
• beschrijf je minimaal twee activiteiten die je tijdens je werk hebt gedaan;
• leg je uit wat je het leukst vond om te doen en leg je ook uit waarom.

niet.
Je mag de informatie zelf verzinnen.

Slide 17 - Slide

schrijfopdracht -> B1-B2 
Zie de tekst over klimaatverandering

Slide 18 - Slide

huiswerk Zebra nakijken blz. 118-119
  • Hoofdzaken: de belangrijkste informatie uit de tekst.
  • Bijzaken: wat niet belangrijk is.
  • opinieblad-> opinie=mening, wat je van iets vindt. 
  • roddelbad->roddelen=negatief praten over iemand achter iemands rug

Slide 19 - Slide

Werken in Zebra 
  • Zebra:  maken blz. 120-127
  • en blz. 131
  • daarna vanaf blz. 134

Slide 20 - Slide

Jeugdjournaal
We kijken het Jeugdjournaal. 
Schrijf op tijdens het kijken:
1. Wat zijn de onderwerpen?
2. Wat kan je er in 1 zin over vertellen?
3. Welke nieuwe woorden heb je gehoord?


Slide 21 - Slide

  • laatste uur: zelfstandig werken 
  • werken aan schrijfopdracht 
  • Zebra
  • oefenen online :
  • NT2-Taalmenu
  • Zebra
  • Nieuwsbegrip
  • Cambiumned.nl

Slide 22 - Slide

werkwoorden met vaste voorzetsels
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.
Voorbeeld: houden van -> ik hou van jou
denken aan-> ik denk aan jou
wachten op -> ik wacht op de bus

Welke kan je zelf bedenken? Overleg in een tweetal en schrijf de werkwoorden en voorzetsels op.

Slide 23 - Slide

stencil lezen en opdrachten maken
  • maken oefening 1 en 2
  • lezen werkwoorden en voorzetsels B2
  • maken oefening 1 en 2
  • Opdracht 1, 2 en 3 extra moeilijk -> uitdaging!

Slide 24 - Slide

schooltaalwoorden
  • de lijst lezen: zijn alle woorden duidelijk?
  • opdracht nakijken 

Slide 25 - Slide