17-2: Voegwoorden

Welkom!
Leg het gemaakte huiswerk open neer, zodat ik kan kijken.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg het gemaakte huiswerk open neer, zodat ik kan kijken.

Slide 1 - Slide

Leerdoelen blz. 224
Je kunt nevenschikkende voegwoorden en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Slide

voegwoord; nevenschikkend en onderschikkend
Voegwoorden verbinden woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar die gelijkwaardig zijn.
Twee soorten:

Nevenschikkend (ns. vgw)
Onderschikkend (os. vgw)

Slide 3 - Slide

nevenschikkend voegwoord
Voorbeelden van ns voegwoorden: dus, en, maar, of, want

ns voegwoorden verbinden:
1- twee hoofdzinnen (Ik ging naar de bakker en ik kocht een brood)

2- twee woorden of woordgroepen: groot of klein (de grote man en het kleine kind)

Slide 4 - Slide

onderschikkend voegwoord
Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden: dat, toen, aangezien, als, doordat, hoewel, mits, nadat, voordat, of, ofschoon, omdat, opdat, tenzij, zodat, zodra.
os voegwoorden verbinden:
1- een hoofdzin en een bijzin


Slide 5 - Slide

Wat is geen onderschikkend voegwoord?
A
als
B
dat
C
want
D
omdat

Slide 6 - Quiz

Terwijl de brand woedde, lag de man rustig te slapen
In deze zin is "terwijl" een:
A
onderschikkend voegwoord
B
nevenschikkend voegwoord

Slide 7 - Quiz

Ik weet niet of ik voldoende brood in huis heb
In deze zin is "of " een:
A
onderschikkend voegwoord
B
nevenschikkend voegwoord

Slide 8 - Quiz

Gaan we dit jaar naar Italië of naar Spanje?
In deze zin is "of " een:
A
onderschikkend voegwoord
B
nevenschikkend voegwoord

Slide 9 - Quiz

Maken/huiswerk
Blz. 224: Opdracht 1 t/m 5.

Slide 10 - Slide

Maken/huiswerk
Blz. 222: Opdracht 1 t/m 5.
Blz. 224: Opdracht 1 t/m 5.
Verder met lezen en/of de boekopdracht .

Slide 11 - Slide