wk 02

Dinsdag 7 januari - H1c
Stillezen in leesboek
Herhalen begrijpend lezen Blok 1, 2, 3, 4
Aan de slag!
timer
10:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dinsdag 7 januari - H1c
Stillezen in leesboek
Herhalen begrijpend lezen Blok 1, 2, 3, 4
Aan de slag!
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Is 'informeren' een tekstdoel of een tekstsoort?
A
Tekstsoort
B
Tekstdoel
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 2 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van een tekst.
B
Het onderwerp van een alinea.
C
Aspecten van het onderwerp.

Slide 3 - Quiz

Elke tekst gaat ergens over, hoe noem je dit?
A
alinea
B
tussenkopje
C
onderwerp
D
deelonderwerp

Slide 4 - Quiz

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?
A
Inleiding, onderwerp en hoofdgedachte
B
Inleiding, slot en hoofdgedachte
C
Inleiding, kern en slot
D
Middenstuk, slot en hoofdgedachte

Slide 5 - Quiz

Een alinea bestaat uit...
A
Meerdere kernzinnen.
B
Een kernzin, aangevuld met voorbeelden.
C
Een kernzin, aangevuld met meer uitleg.
D
Een kernzin in het midden van een alinea.

Slide 6 - Quiz

Als er uitleg of een voorbeeld wordt gegeven bij de kernzin, dan heet dit
A
een signaalwoord
B
een bijzaak
C
een deelonderwerp
D
een toelichting

Slide 7 - Quiz

Een kernzin geeft...
A
aan wanneer er een alinea begint
B
de belangrijkste informatie van de alinea
C
een toelichting
D
een voorbeeld

Slide 8 - Quiz

Aan de slag!
  • Ga naar Learnbeat en log in
  • Ga naar Blok 4 A, Hoofd- en bijzaken, globaal en grondig lezen
  • Maak vraag 1 t/m 13

  • Klaar? Ga naar Blok 4 B, Hoofdgedachte van een tekst
  • Maak vraag 1 t/m 6

Slide 9 - Slide

Einde van deze les

Slide 10 - Slide

Donderdag 9 januari - H1c
Verwijswoorden
Aan de slag!

Slide 11 - Slide

Verwijswoorden
'Tarik wil het werkstuk over de Romeinse bouwwerken een week eerder inleveren, omdat hij het al helemaal af heeft.’

Om erachter te komen waarnaar het woord hij verwijst, stel je de volgende vraag: Wie heeft het al helemaal af? --> Tarik

Om erachter te komen waarnaar het woord het verwijst, stel je de volgende vraag: Wat heeft Tarik al helemaal af? --> het werkstuk over de Romeinse bouwwerken

Slide 12 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden kunnen verwijzen naar:
  • Een woord
  • Een groepje woorden
  • Een hele zin
Dat waar het verwijswoord naar verwijst noem je het antecedent.

1.Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
'het' verwijst naar……

2. Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.
'haar' verwijst naar …

3. Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij.
'zijn' verwijst naar ……

Slide 13 - Slide

"Peuters zijn kleine genieën. Ze zijn creatief, lossen lastige vraagstukken in een mum van tijd op en kunnen zelfs rekenen met letters."

Waar verwijst 'Ze' (r. 1) naar?

Slide 14 - Open question

De onderzoekers gaven de peuters een kleurrijke doos met spullen. Hierin zaten dingen die de kinderen nog nooit eerder hadden gezien, zoals een veer, een eierdop en een spatel.

Waar verwijst 'die' (r. 2) naar?

Slide 15 - Open question

Aan de slag!
  • Ga naar Learnbeat en log in
  • Ga naar Blok 4 C, Verwijswoorden-|
  • Maak vraag 1, 4, 5, 6, 8, 11

  • Ga naar Blok 4 D, Verwijswoorden-||
  • Maak vraag 2, 4, 5, 6, 8, 9, 11, 12, 14

Slide 16 - Slide

Einde van deze les

Slide 17 - Slide

Vrijdag 10 januari - H1c
Vierde uur:
Herhaling verwijswoorden
Feit/mening, subjectief/objectief
Aan de slag!

Vijfde uur:
15 minuten stillezen in je leesboek
Aan de slag!
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Tot in mei is het zeewater vaak niet warmer dan een graad of 7 tot 9, wat er in combinatie met de wind voor zorgt dat de temperatuur aan de kust niet veel hoger wordt dan 14ºC.

Waar verwijst 'wat' (r. 1) naar?

Slide 19 - Open question

De gemiddelde temperatuur in de lente is 8,9ºC. Dat is inderdaad minder warm dan je misschien zou verwachten, maar houd er rekening mee dat het al gauw warm aanvoelt na een koude winter en dat bij dit gemiddelde ook de nachttemperatuur wordt meegenomen.
Waar verwijst 'Dat' (r. 1) naar?

Slide 20 - Open question

Geef aan of de zin een feit of een mening is.
Feit
Mening
De film duurde wel 180 minuten!
De film was erg langdradig
Spaghetti is lekker.
Computerspelletjes zijn pas leuk als er geweld in zit.
Sommige moslimmeisjes dragen een hoofddoek.
Het aantal vuurwerkslachtoffers is dit jaar weer gestegen.

Slide 21 - Drag question

Feit of mening
Feiten → wat waar is, wat je kunt controleren. Feiten beschrijf je met objectieve (zakelijke, niet-persoonlijke) woorden.

Meningen → wat de schrijver, jij of een ander van iets vindt. Meningen beschrijf je met subjectieve (persoonlijke) woorden. Een mening moet je altijd onderbouwen met argumenten.

Slide 22 - Slide

Feit of mening:
Deze begrijpend lezen les is nu al leuk.
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quiz

Feit of mening:
Vandaag is het vrijdag.
A
feit
B
mening

Slide 24 - Quiz

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 25 - Quiz

Feit of mening?:
Hilversum is een leuke stad om in te wonen.
A
Feit
B
Mening

Slide 26 - Quiz

Subjectieve informatie is een..
A
feit
B
mening

Slide 27 - Quiz

Aan de slag!
  • Ga naar Blok 4 C, Verwijswoorden-|
  • Maak vraag 1, 4, 5, 6, 8, 11

  • Ga naar Blok 5, C Feit en mening, objectief en subjectief – 1
  • Maak vraag 1, 2, 4, 5, 7, 8

  • Ga naar Blok 5, D Feit en mening, objectief en subjectief – 2
  • Maak vraag 1, 4, 5, 7, 8, 9, 12, 18, 19

  • Ga naar Blok 5, B Herhalen hoofdzaak, bijzaak, hoofdgedachte, verwijswoorden
  • Maak vraag 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9

Slide 28 - Slide

Einde van deze les

Slide 29 - Slide