10.4 Eiwitten

1 / 27
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

leerdoelen
Je leert de moleculaire bouw van eiwitten en de functie van eiwitten in het lichaam.
Je leert de werking van enzymen.

Slide 2 - Slide

Wat weet je over eiwitten?
je test je kennis over de moleculaire bouw van eiwitten en de functie van eiwitten in het lichaam en de werking van enzymen.

Slide 3 - Slide

een eiwit is...
A
een thermoplast
B
een natuurlijke polymeer
C
een bouwsteen van DNA
D
een natuurlijke monomeer

Slide 4 - Quiz

een aminozuur is ...
A
een atoom
B
een molecuul
C
de bouwsteen van een eiwit
D
een monomeer

Slide 5 - Quiz

Primaire structuur
Dit is een natuurlijke polymeer die bestaat uit aminozuren.
De aminozuren zijn de monomeren. (Binas:67H)

kan wel een molecuulmassa hebben van 2,0 *106 u!

Slide 6 - Slide

een juiste weergave voor de algemene structuur van een aminozuur is (meerdere opties mogelijk):
A
B
C
D

Slide 7 - Quiz

Bouw van aminozuren
Aminozuren zijn monomeren. Dit zijn kleine moleculen waarin een aminogroep (-NH2) en een zuurgroep (-COOH) voorkomt.
 
De R staat voor restgroep, en deze is voor elk aminozuur anders. Deze restgroep, of functionele groep, kan bijvoorbeeld -OH groepen bevatten, of een ring.

Slide 8 - Slide

functionele groep
elk aminozuur heeft dezelfde basisstructuur en daarbij een andere functionele groep. Dit kun je vinden in Binas 67H.

Slide 9 - Slide

condensatie-polymerisatie





 2
aminozuren --> dipeptide                 
veel aminozuren --> polypeptide (=eiwit)

Slide 10 - Slide

Peptide bindingen

Slide 11 - Slide




Aspartaam is een zoetstof. Een molecuul aspartaam is opgebouwd uit twee aminozuren, die aan elkaar zijn gekoppeld. Eén aminozuur is ook veresterd. In de figuur is met nummers een aantal bindingen weergegeven. Geef in de volgende vraag aan welk nummer hoort bij de koppeling van de aminozuren welk nummer hoort bij de verestering.


Slide 12 - Slide

'koppeling aminozuren' is nummer....

en

'verestering' is nummer...
A
1 en 3
B
3 en 4
C
3 en 5
D
3 en 6

Slide 13 - Quiz

uitwerking
koppeling aminozuren --> peptidebinding

verestering --> esterbinding

Slide 14 - Slide

volgorde van aminozuren bepaald --> primaire structuur  
Hierin worden H-bruggen en zwavelbruggen gevormd en vouwt de polypeptideketen zich op -> netwerk van meerdere polypeptideketens (=eiwit)
Ruimtelijke structuur bepaalt de eigenschappen

Slide 15 - Slide

aminozuren
polypeptide
eiwit

Slide 16 - Slide

Volgorde aminozuren is belangrijk
TAAL betekent iets anders dan LAAT




Zo bepaalt ook de volgorde van de aminozuren welk eiwit er gevormd wordt

Slide 17 - Slide

rol van eiwitten in het lichaam
  • energievoorziening;
  •  bouwstof (haren, huid, tanden, nagels en spieren);
  •  vervoer van stoffen in je lichaam (hemoglobine),
  • functie bij de bloedstolling;
  • hoofdonderdeel van ons immuunsysteem







*essentiële aminozuren, kunnen we niet zelf maken, dus moeten we uit voedsel halen

Slide 18 - Slide

hydrolyse = reactie met water waarbij eiwitten afgebroken worden tot aminozuren
afbraak van eiwitten in losse aminozuren

Slide 19 - Slide

enzymen
  • een enzym is een eiwit dat werkt als biokatalysator.
  • enzymen zijn specifiek: ze bevorderen één bepaalde reactie. 
  • de stof die wordt omgezet door een enzym noemen we het substraat.
  • enzymen werken optimaal bij een bepaalde pH (denk aan je maag!), en soms ook bij een bepaalde temperatuur (koorts!).

Slide 20 - Slide

Werking van enzymen
  • Enzym gaat binding aan met substraat
  • enzym en substraat veranderen van vorm
  • reactie
  • reactieproducten worden los gelaten
  • enzym terug naar oorspronkelijke vorm

Slide 21 - Slide

optimale werking enzymen
enzymen werken het beste bij hun optimale waarde
(afhankelijk van functie en plaats)

temperatuuroptimum en
  

pH-optimum

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Hoe wordt de binding tussen aminozuren die een eiwit vormen genoemd?
A
peptidebinding
B
esterbinding
C
aminozuurbinding
D
condensatiebinding

Slide 24 - Quiz

een bepaald polypeptide bestaat uit 20.000 aminozuren.
Wat is nodig om het polypeptide volledig te hydrolyseren?
A
20.000 enzymen
B
20.000 H₂O moleculen
C
20.000 mol H₂O moleculen
D
19.999 H₂O moleculen

Slide 25 - Quiz

Aan de slag
Lezen H10.4
Maken opdrachten 23 t/m 28

Slide 26 - Slide

Opdracht 24, 26 en 28

Slide 27 - Slide