Je kan op de meeste grammatica onderdelen klikken voor extra uitleg
Slide 2 - Slide
Grammar: zinsopbouw
Plaats vóór Tijd
ABCDEFGHIJKLMNO P QRS T UVWXYZ
Slide 3 - Slide
Geeft antwoord op de vraag 'Where'?
Where are they?
They are in Starbucks.
They are on the train.
They are at school.
Geeft antwoord op de vraag 'When?'
When do they leave?
They leave in 20 minutes.
They leave on Monday.
They leave at 3 o'clock.
They leave tomorrow.
Adverbial of place
Adverbial of time
Slide 4 - Slide
Positie in een zin
They areon the train
They leave in 20 minutes
Adverbials usually come at the end of a sentence
Slide 5 - Slide
De volgorde in een zin
Sometimes there are more adverbials in a sentence
Place + Time
Let's have lunch at Starbuckstomorrow
ABCDEFGHIJKLMNO P QRS T UVWXYZ
Slide 6 - Slide
Prepositions
Slide 7 - Slide
Prepositions
What is it?
= voorzetsel
Woorden die gebruikt worden om een verbinding te leggen met andere woorden in een zin. Deze staan vaak voor een groep zelfstandige naamwoorden.
Er zijn verschillende soorten voorzetsels: Voorzetsel vanTijd, Plaats, Richting, Overig...
Slide 8 - Slide
On and At?
Betekenen allebei "op"
But what is the difference between:
- I am at school?
en
- I am on school?
Slide 9 - Slide
preposition of location / place
We gebruiken at als je het hebt over dat iemand / iets bij een bepaalde locatie is: --> I'm waiting for you at the airport.
We gebruiken on als je het over de oppervlakte hebt / iets ergens bovenop is: --> I'm sitting on the table.
We gebruiken in als je het hebt over dat iemand of iets in een bepaalde locatie is: --> I'm sleeping in your bed.
Slide 10 - Slide
Preposition of time
We gebruiken at als je het hebt over specifieke tijdstippen: --> We will arrive at noon / 3 o'clock / lunchtime.
We gebruiken on als je het hebt over dagen en data: --> We will arrive on Sunday / your birthday / 10 april 1989.
We gebruiken in als je het hebt over langere periodes of als je het woord 'over' bedoeld: --> We will arrive in August / spring / the evening / 10 minutes.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Word order (adverbs)
Bijwoorden (van frequentie) zijn woorden zoals: always / never / usually / often
Deze woorden staan...
...Vóór het hoofdwerkwoord: My sister alwayssings in the shower They neverdrink soda during dinner
... Na de vorm van 'to be' (am / is / are / was / were): I amusually at work on Wednesdays I am notoften this late