unit 5 & 6: lesson 3

Unit 5: sports
Unit 6: Animals
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Unit 5: sports
Unit 6: Animals

Slide 1 - Slide





past simple: to be (new)





Prepositions of time / of place  (new)
Comparisons  (new)
should/ shouldn't  (new)
Unit 5: sports
Grammar list
Unit 6: Animals
Je kan op de meeste grammatica onderdelen klikken voor extra uitleg 

Slide 2 - Slide

Grammar: zinsopbouw
Plaats vóór Tijd

ABCDEFGHIJKLMNO P QRS T UVWXYZ

Slide 3 - Slide



Geeft antwoord op de vraag 'Where'?

Where are they?

  • They are in Starbucks.
  • They are on the train.
  • They are at school.



Geeft antwoord op de vraag 'When?'

When do they leave?

  • They leave in 20 minutes.
  • They leave on Monday.
  • They leave at 3 o'clock.
  • They leave tomorrow.

Adverbial of place
Adverbial of time

Slide 4 - Slide

Positie in een zin
They are on the train

They leave in 20 minutes

  • Adverbials usually come at the end of a sentence

Slide 5 - Slide

De volgorde in een zin
Sometimes there are more adverbials in a sentence
Place + Time

  • Let's have lunch at Starbucks tomorrow
ABCDEFGHIJKLMNO P QRS T UVWXYZ

Slide 6 - Slide

Prepositions

Slide 7 - Slide

Prepositions
What is it?
  • = voorzetsel
  • Woorden die gebruikt worden om een verbinding te leggen met andere woorden in een zin.
    Deze staan vaak voor een groep zelfstandige naamwoorden.

  • Er zijn verschillende soorten voorzetsels:
    Voorzetsel van Tijd, Plaats, Richting, Overig...

Slide 8 - Slide

On and At?
Betekenen allebei "op"

But what is the difference between:
- I am at school?
en
- I am on school? 

Slide 9 - Slide

preposition of location / place
  • We gebruiken at als je het hebt over dat iemand / iets bij een bepaalde locatie is: --> I'm waiting for you at the airport.

  • We gebruiken on als je het over de oppervlakte hebt / iets ergens bovenop is: --> I'm sitting on the table.

  • We gebruiken in als je het hebt over dat iemand of iets in een bepaalde locatie is: --> I'm sleeping in your bed.


Slide 10 - Slide

Preposition of time

  • We gebruiken at als je het hebt over specifieke tijdstippen:
    --> We will arrive at noon / 3 o'clock / lunchtime.

  • We gebruiken on als je het hebt over dagen en data:
    --> We will arrive on Sunday / your birthday / 10 april 1989.

  • We gebruiken in als je het hebt over langere periodes of als je het woord 'over' bedoeld:
    --> We will arrive in August / spring / the evening / 10 minutes.


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Word order (adverbs)
  • Bijwoorden (van frequentie) zijn woorden zoals:
    always / never / usually / often

Deze woorden staan...
  • ...Vóór het hoofdwerkwoord:
    My sister always sings in the shower
    They never drink soda during dinner
  • ... Na de vorm van 'to be' (am / is / are / was / were):
    I am usually at work on Wednesdays
    I am not often this late

Slide 13 - Slide