3VWO Verhaalanalyse

Verhaalanalyse
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Verhaalanalyse

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De literaire begrippen:
Titelverklaring/motto
Spanning
Personages
Thema/motieven
Opbouw verhaal
Tijd
Ruimte
Vertelperspectief

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Titelverklaring 
Wat zegt de titel over de inhoud van het boek?
Wat wil de schrijver zeggen?
Dubbele betekenis?

Vaak begrijp je de titel pas echt, nadat je het boek hebt gelezen.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Spanning
Trucs die de schrijver gebruikt:
  • Open plekken: er worden vragen opgeroepen bij de lezer;
  • Informatievoorsprong of informatie wordt achtergehouden (uitstel en vertraging);
  • Dwaalsporen en verkeerde vermoedens;
  • Meerdere verhaallijnen;
  • Gevaarlijke situaties of gevaarlijke omgeving;
  • Onverwachte gebeurtenissen/wendingen;
  • Inbouwen cliffhangers.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Soorten spanning
Globale spanning: de vraag die je bezighoudt tijdens het lezen:
  • op het verleden gericht;
  • op de toekomst gericht.
Lokale spanning: spanning die maar even duurt.

Spanningsboog: de periode tussen het begin en het einde van de spanning.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Personages

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Personages
.. hebben een belangrijke rol bij de gebeurtenissen in het boek. 
Ze hebben een doel. Ze hebben tegenstanders. Ze worstelen met zichzelf. Ze hebben relaties. Ze dragen normen uit. Ze hebben bepaalde opvattingen. Ze veranderen. Ze tonen karakter.
… of niet …

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Personages
.. leer je kennen door:
  •  de dingen die hij/zij doet en denkt
  • de verteller
  • andere personages in het boek

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Soorten personages
- Hoofdpersoon
- Bijpersonen of bijfiguren
- Figuranten of achtergrondfiguren

Slide 9 - Slide

Uitleg:
Hoofdpersoon (vaak een held) speelt de grootste rol in het verhaal.
Nevenfiguur (helper of tegenstander van de hoofdpersoon) speelt een min of meer belangrijke rol in het leven van de hoofdpersoon
Bijfiguur is een personage op de achtergrond. Speelt nauwelijks een rol in het leven van de hoofdpersoon.
Soms wordt bijfiguur ook gebruikt als benaming voor de nevenfiguur. 
(blz. 168) Nog APA doen en kijken of ik nevenfiguur weglaat. 
Hoofdpersoon
Belangrijkste verhaalfiguur
Uitgewerkt personage:
  • Innerlijk (wat voor iemand is het/karakter)
  • Uiterlijk (hoe ziet hij/zij eruit)
  • Hebben een probleem en dus een doel
  • Ontwikkelen zich in de loop van het verhaal
  • Je leert ze kennen door wat ze doen, zeggen en denken.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Bijpersonen (bijfiguren)
  • Helper en/of tegenstander
  • Minder goed uitgewerkt personage
  • Laat geen ontwikkeling zien

Ook wel flat character genoemd



Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Round character
Round character:
  • maakt een ontwikkeling door in het verhaal;
  • heeft zowel goede als slechte eigenschappen;
  • is niet in een paar woorden te omschrijven, juist omdat je zoveel eigenschappen van dit karakter kent;
  • is realistisch, levensecht;
  • kan onvoorspelbaar zijn;
  • is meestal een van de hoofdpersonen.
Flat character = bijpersoon:
  • We weten weinig 
  • globale karaktertrekken 
Type: 
Oppervlakkig
Kenmerken worden sterk overdreven
Karikatuur:
Een bepaalde eigenschap wordt sterk overdreven

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Flat character
Flat character:
  • beperkt ontwikkeld, nogal eenzijdig;
  • heeft vaak maar één of twee eigenschappen, 
  • bijvoorbeeld ‘jaloers’, of ‘zorgzaam’;
  • is in een paar woorden te omschrijven, want je weet niet veel dit karakter;
  • is niet levensecht, eerder een ‘papieren personage’;
  • is nogal voorspelbaar;
  • is meestal een bijfiguur, geen hoofdpersoon  

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

round character
flat character

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Thema's en motieven

"Een verhaal heeft niet één betekenis. Het heeft de betekenis die jij erin leest. Dat betekent niet dat je zomaar alles over een verhaal of roman kunt beweren. Je moet he mening altijd kunnen onderbouwen met gegevens uit de tekst."

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Thema en motieven
Thema: Het thema is datgene waarop de schrijver een visie heeft of waarvan hij de lezer aan het denken wil zetten.
Verhaalmotief: verhaalelement dat steeds terugkomt in de tekst.
Concreet motief: element dat letterlijk terugkomt, kun je aanwijzen.
Abstract motief: element dat niet letterlijk terugkomt, maar dat je zelf moet afleiden.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Het motto
Een motto is een korte tekst voorin het boek. 
Vaak is het een spreuk, citaat, dichtregel, onderdeel van een songtekst of een vers uit de bijbel. 

Niet ieder boek heeft een motto, maar als het er is, dan verwijst het naar de inhoud van het boek en vaak ook naar het thema. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Opbouw verhaal
Chronologisch – niet-chronologisch;
Verhaalstructuur:
  • beginsituatie – ontstaan probleem – verslechtering situatie – dieptepunt – langzame verbetering - ontknoping
  • met deze volgorde wordt gespeeld door schrijvers.
Motorisch moment: de gebeurtenis waarin het conflict of probleem ontstaat;
Verhaallijnen: een of meerdere
Afloop: open of gesloten

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

TIJD

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Tijd in een verhaal
Tijdskader: tijd waarin het verhaal speelt bijvoorbeeld in de middeleeuwen;
Verteltijd: de tijd waarin je een verhaal leest (10 minuten of 8 blz.);
Vertelde tijd: het tijdsverloop in het verhaal (het verhaal speelt zich af in twee dagen);
Verteltempo o.a.:
  • tijdsverdichting
  • tijdsprong
  • flashbacks en flashforwards

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Bekijk de clip. Wat valt je op?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Ruimte
  • Plaats waar de gebeurtenis zich afspeelt;
  • Veel aandacht voor het beschrijven van de ruimte? Dan vaak belangrijk voor het verhaal!
  • Belangen- of symbolische ruimte: ruimte met een figuurlijke betekenis => tussen de ruimte en personages bestaat een betekenisrelatie

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Vertelperspectief
Vanuit wiens ogen maak je het verhaal mee? Wie vertelt het verhaal?
Vier vertelsituaties:
  • De auctoriële verteller of alwetende verteller;
  • De personale verteller of hij/zij-verteller;
  • Ik-verteller;
  • Meervoudige verteller.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

De auctoriale of alwetende verteller
  • Vertelt het verhaal van een afstand, geeft commentaar op de gebeurtenissen;
  • Speelt geen rol in de gebeurtenissen, staat buiten de door hem vertelde geschiedenis,
  • Weet alles van de personages: hun doen en laten, ideeën, gevoelens, verleden, heden en toekomst;
  • Vandaar ook wel de naam alwetende verteller.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
De twee zwarte gendarmen reden die avond in het dorp nietsvermoedend een wisse dood tegemoet. Het was de laatste dag van april 1943 en het piepkleine dorpje heette Krekenlaar. In Krekenlaar gebeurde er nooit wat. En zeker niet, nu het oorlog was.

De stalen vuist van Hitler had het kleine Krekenlaar samen met de rest van het land in een onwrikbare tang genomen. En het was dus wachten op de Britten en de Amerikanen die het land zouden komen bevrijden, op de terugkeer van de koning en van de regering.


Uit: Henri van Daele, Woestepet, een moffenkind

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Ik-verteller/ik-perspectief
Het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
De ik-figuur staat centraal;
Vanuit zijn visie maakt de lezer alles mee;
De lezer weet wat de ik-figuur denkt, doet, voelt;
Vergelijkbaar met de hij/zij-verteller.
Let op! Een ik-verteller is niet altijd te vertrouwen.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

voorbeeld
Ik heet Mary. Ik ben een heks. Zo word ik door sommige mensen tenminste genoemd. 'Duivelsgebroed', 'heksendochter', sissen ze op straat, maar zelf weet ik niet wie mijn vader en moeder zijn. Eliza Nuttall is mijn grootmoeder, dat weet ik wel. De buren noemen haar moeder Nuttall en ze heeft me vanaf mijn geboorte grootgebracht. Als ze wist wie mijn ouders waren, heeft ze het mij niet verteld.


Uit: Celia Rees, Heksendochter

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

hij/zij-verteller of personal perspectief
Het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven
De hij/zij-figuur staat centraal.
 Vanuit zijn visie maakt de lezer alles mee.
De lezer weet wat deze figuur denkt, doet, voelt.
Vergelijkbaar met de ik-verteller.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
De Mercedes uit de garage van de villa halen die Mefisto hem had aangewezen, was een makkie. Johnny gooide de tank vol - die was zo goed als leeg - en reed er in een fantastisch mooie, bloedrode zonsondergang mee naar de plek waar hij met Mefisto had afgesproken. Heel die tijd zat Bob in zijn hoofd als een razende op hem in te praten.
Op weg naar zijn laatste afspraak van die dag kocht Johnny met zijn net verdiende voorschot een paar hamburgers en enkele blikjes bier. Die konden in de lange nacht die voor hem lag nog best van pas komen. Johnny vond het niet erg dat de hamburgers koud en de blikjes bier lauw zouden worden. Hij was nooit anders gewend geweest.


Uit: Patrick Bernauw, Spookrijders

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Meervoudige verteller
  • Vanuit meerdere personen geschreven;
  • ik-figuren of hij/zij-figuren;
  • Meerdere visies op de gebeurtenissen objectiever;
  • Beeld van de gebeurtenissen is vollediger;
  • Betrokken bij meerdere personages.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

De opdracht:
Je gaat het boek gebruiken van je laatste schrijfopdracht.



De bedoeling is dat je in groepjes aan elkaar gaat presenteren. De punten die je moet verwerken in je presentatie zijn uitgelegd. Je werkt hier deze week aan en vrijdag 23 mei gaan jullie aan elkaar presenteren. Na afloop van de presentatie wordt de titel op je leeslijst genoteerd.


Slide 31 - Slide

This item has no instructions