taalquiz




                       Welk spreekwoord is juist?
A
De kat in de pot vinden
B
De hond in de pot vinden
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson




                       Welk spreekwoord is juist?
A
De kat in de pot vinden
B
De hond in de pot vinden

Slide 1 - Quiz



    Welk woord moet je invullen op de stippellijn:

                     Deze soep ....... nergens naar.
A
proeft
B
smaakt

Slide 2 - Quiz

Wat is het onderwerp van deze zin?

Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem

Slide 3 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

A
Houd hij van me?
B
Houdt hij van me?

Slide 4 - Quiz

Welke spelling is juist?

A
oud-Hollandse spelletjes  
B
oudhollandse spelletjes

Slide 5 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek

Slide 6 - Quiz

Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën

Slide 7 - Quiz


     Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld? 
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'sober'?
A
eenvoudig
B
schoon

Slide 9 - Quiz

Welke woorden met -ij zijn goed geschreven?

A
aardbij
B
zijkant
C
schilderij
D
batterij

Slide 10 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?

"Wij kregen Freek Vonk plaatjes bij de Albert Heijn."
A
Wij
B
Freek Vonk
C
Kregen
D
Albert Heijn

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?

"Morgen ben ik eindelijk jarig"
A
morgen
B
ben
C
jarig
D
eindelijk

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

"Heet de nieuwe leerling uit Assen, Tom?"
A
Assen
B
leerling
C
nieuwe
D
heet

Slide 13 - Quiz

Wat hoort op de ..... ?

"ik ........ deze taalquiz heel leuk"
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden

Slide 14 - Quiz

tussen, op, naast, onder, bij, van.

Dit zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 15 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord stappen?
A
gestapt
B
stappen heeft geen voltooid deelwoord
C
gestapd
D
gestappen

Slide 16 - Quiz

grammatica

Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb heel hard geniesd.
B
Ik ben gisteren verhuist.
C
Ik heb een verhaal vertelt.
D
Ik heb ziek geweest.

Slide 17 - Quiz

grammatica
In welke zin staan GEEN zelfstandige naamwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 18 - Quiz

grammatica
Wat past in de zin?
Ik heb deze week .............. gelezen.
A
de mooie boek
B
het mooi boek
C
een mooie boek
D
een mooi boek

Slide 19 - Quiz

spelling
Welk woord is FOUT geschreven?
A
appartement
B
raport
C
bodem
D
plafond

Slide 20 - Quiz

woordenschat
Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 21 - Quiz

werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
beantwoor
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 22 - Quiz

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 23 - Quiz

meervoud
wat is fout?
A
programma's
B
televisie's
C
winkels
D
mango's

Slide 24 - Quiz

meervoud
wat is fout?
A
cadeaus
B
douches
C
theoriën
D
sauzen

Slide 25 - Quiz


Wat vieren we
met Pasen?
A
Dat het carnaval voorbij is.
B
Het sterven van Jezus.
C
De opstanding van Jezus.
D
Dat het over 7 weken Pinksteren is.

Slide 26 - Quiz


Wat herdenken we
op Goede Vrijdag?
A
De kruisiging van Jezus.
B
Het laatste avondmaal.
C
Het einde van de vastentijd.
D
De wederopstanding van Jezus.

Slide 27 - Quiz


Pasen
valt altijd op een........?
A
Zaterdag
B
Zondag
C
Maandag
D
Dinsdag

Slide 28 - Quiz


Hoeveel dagen
na Aswoensdag is het Pasen?
A
50 dagen
B
46 dagen
C
40 dagen
D
30 dagen

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide