VEI M4 13.7 Transplantaties en bloedtransfusies

13.7 Transplantaties en bloedtransfusies
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

13.7 Transplantaties en bloedtransfusies

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn antistoffen?
A
Stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
Stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
Stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
Stoffen die in ziekteverwekkers zitten

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Is het binnenkrijgen van antistoffen via moedermelk een voorbeeld van actieve of passieve immunisatie en natuurlijke of kunstmatige immuniteit?

A
Passief en Kunstmatig
B
Passief en Natuurlijk
C
Actief en Kunstmatig
D
Actief en Natuurlijk

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Marit is gebeten door een gifslang en ze krijgt rechtstreeks antistoffen ingespoten
A
Passieve natuurlijke immuniteit
B
Passieve kunstmatige immuniteit
C
Actieve natuurlijke immuniteit
D
Actieve kunstmatige immuniteit

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Bij kinderen die worden ingeënt met de dktp-prik (difterie, kinkhoest, pokken en tetanus) en de BMR-prik(Bof, rode hond en mazelen)worden verzwakte ziekteverwekkers ingespoten. Is hierbij sprake van natuurlijke immuniteit , actieve immunisatie of van passieve immunisatie?
A
Van natuurlijke immuniteit.
B
Van actieve immunisatie.
C
Van passieve immunisatie

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Waar herkennen de witte bloedcellen de ziekteverwekkers aan?
A
antistoffen
B
antigenen

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat zit er in een prik bij een vaccin?
A
antistoffen
B
verzwakte ziekteverwekkers
C
medicijnen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoelen
  • 13.7.1 Je kunt de problemen beschrijven die het afweersysteem veroorzaakt bij transplantaties en auto-immuunziekten.
  • 13.7.2 Je kunt de rol van bloedfactoren bij bloedtransfusies en de rol van de resusfactor bij zwangerschap beschrijven.

Je afweersysteem zorgt ervoor dat stoffen die niet in het lichaam horen, worden aangevallen. Meestal is dit goed, maar het kan ook voor problemen zorgen.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

Orgaantransplantatie

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Transplantatie
  • Een transplantatie is het vervangen van een aangetast weefsel of orgaan.
  • Kan zorgen voor een afstotingsreactie

  • Acceptor: ontvanger
  • Donor: leveraar

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Auto-immuunziekte
  • Bij een auto-immuunziekte maken de eigen witte bloedcellen antistoffen tegen je eigen lichaamscellen, omdat ze lichaamscellen als lichaamsvreemd zien
  • Diabetes type 1, reuma en MS zijn voorbeelden van auto-immuunziekten.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wanneer heb je welk bloedonderdeel nodig?
Rode bloedcellen
  • na veel bloedverlies
  • bij veel bloedarmoede
Bloedplasma
  • bij ernstige brandwonden
  • hemofilie
  • ernstige infecties
Bloedplaatjes
  • bij leukemie (bloedkanker)

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Antigenen op de bloedcellen
  • Op je rode bloedcellen zitten óók antigenen, die noem je ook wel bloedfactoren.
  • Afhankelijk van welke antigenen er op je rode bloedcellen zitten heb je een bepaalde bloedgroep.



Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Antistoffen tegen bloedfactoren
  • In het bloedplasma zitten antistoffen tegen bloedfactoren die niet op de rode bloedcellen voorkomen.
  • Persoon met bloedgroep A heeft bloedfacor A en antistof B tegen bloedfactor B.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Bloedgroepen en doneren

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Jessica heeft bloedgroep B, dat betekent dat ze                                          op haar rode bloedcellen heeft.
Haar lichaam maakt antistoffen tegen de antigenen die ze           heeft.
Ze maakt dus antistoffen tegen antigeen        ,dat is                        .
antigeen B
niet
wel
antigeen A
A
B
anti-B
anti-A

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Resusfactor
Resusantigenen (Resusfactor)
  • Rh+ als je het resusantigeen 
     hebt op je bloedcellen.

  • Rh- als je geen resusantigeen
     hebt op je bloedcellen, maar                                                                       kan wel antiresus (antistof                                                                  tegen de resusfactor)maken!

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Resusfactor
  • Mensen met Rh- hebben geen resusantigeen, maar kunnen wel anti-resus maken!
  • Bij zwangerschappen kan de resusfactor voor problemen zorgen.
  • Na een zwangerschap van een Rh+ kind gaat de Rh- moeder antistoffen en geheugencellen maken.
Als het volgende kindje ook Rh+  is = wordt dat een zogenaamd Resuskindje:
Krijgt te weinig zuurstof door afbraak van rode bloedcellen door antistoffen van de moeder
Gevolg: Hersenbeschadiging of overlijden

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Welke onderdelen van bloed kun je krijgen bij een bloedtransfusie?
A
Bloedplasma, bloedplaatjes, rode bloedcellen, witte bloedcellen
B
Bloedplasma, bloedplaatjes, rode bloedcellen
C
Bloedplasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen
D
Bloedplasma, rode bloedcellen

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Jeffrey heeft hemofilie (bloedstollingsziekte) welk onderdeel van bloed heeft hij nodig?
A
Bloedplaatjes
B
Bloedplasma
C
Rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Je kunt niet van iedere donor bloed krijgen. Dat komt doordat de witte bloedcellen vreemde bloedcellen bestrijden met antistoffen. Hoe herkennen witte bloedcellen vreemde bloedcellen?
A
aan de antigenen in het bloed
B
aan de antigenen op de bloedcellen
C
aan de antistoffen in het bloed
D
aan de antistoffen op de bloedcellen

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Op de cellen zit antigeen A
Op de cellen zit antigeen A en antigeen B
Op de cellen zitten geen antigenen
Op de cellen zit antigeen B
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Welke van de 4 rode bloedcellen hoort bij bloedgroep O?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Het groene driehoekje stelt antigeen A voor.
Van welke bloedgroep is rode bloedcel nr. 3?
A
A
B
B
C
AB
D
O

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Het paarse rondje stelt antigeen B voor. Bij welke rode bloedcel(len) kun je antistof A terugvinden?
A
1
B
2
C
4
D
1 en 4

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

De resusprik wordt gemaakt van menselijk bloedplasma. Bevat de resusprik antigenen of antistoffen?

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Is de stelling juist of onjuist?

Iemand met resus positief bloed kan bloed ontvangen van iemand met resus negatief bloed.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Is de stelling juist of onjuist?

Resus negatief bloed bevat altijd antistoffen voor het resus antigeen.
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer kan een (ongeboren) baby de resusziekte krijgen?
A
moeder is R+ baby is R+
B
moeder is R- baby is R-
C
moeder is R+ baby is R-
D
moeder is R- baby is R+

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Anti - B
Anti - A
Anti A en Anti B
Geen antistoffen
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
bloedgroep O

Slide 38 - Drag question

Je kan niet van iedere donor bloed krijgen. Dit komt doordat er verschillende bloedgroepen zijn. Welke eigenschappen horen bij welke bloedgroep?
Iemand met bloedgroep A heeft cellen met antigeen:
A
A
B
B
C
AB
D
geen

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Opdrachten 9.4 maken
Samenvatting, begrippenlijst

Slide 40 - Slide

This item has no instructions