Gentiaan 2H 30-11

1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Magst du...?
Ja, ich mag...




                                                       Nein, mag ich nicht!
  • Nudeln
  • Rosenkohl
  • Zwiebel
  • Reis
  • Milch
  • Äpfel
  • RedBull




Slide 3 - Slide

Teste dich selbst
... Männer
... Frau
... Lied
... August
... Osten
... Brötchen
... Mannschaft
... Musik


alt
verloren
warm
arm
groß
reich
schön
gelacht
gesungen
sein
haben

Slide 4 - Slide

Programm
Rückblick
    Lernziele

    Grammatik
    • Uhrzeiten + Genus
    Schritt 14 + 15
    • Aufgaben 1,2, 3, 4



      Slide 5 - Slide

      Rückblick
      Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?


      Slide 6 - Slide

      Lernziele
      Ik kan vertellen hoe laat het / iets is
      Ik weet de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke woorden

      Slide 7 - Slide

      Slide 8 - Slide

      Wie spät ist es?

      • Ich werde gleich Fragen: ''Wie spät ist es?''
      • Hand/Finger hoch wenn die richtige Antwort vorbeikommt
      • Ich werde dann gleich einer von euch Fragen die richtige Antwort vorzulesen

      Es gibt jetzt nur fünf kleine Aufgaben




      Slide 9 - Slide

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist fünf nach zwei.
      B
      Es ist fünf Uhr.
      C
      Es ist Viertel vor zwei.

      Slide 10 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist zehn Uhr.
      B
      Es ist halb sechs.
      C
      Es ist Viertel vor sieben.

      Slide 11 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist neun Uhr .
      B
      Es ist fünf vor halb zehn.
      C
      Es ist halb eins.

      Slide 12 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist neun Uhr.
      B
      Es ist halb fünf .
      C
      Es ist Viertel vor neun.

      Slide 13 - Quiz

      Wie spät ist es?

      A
      Es ist Viertel vor vier.
      B
      Es ist Viertel nach vier.
      C
      Es ist halb zehn.

      Slide 14 - Quiz

      der      /   die     /   das     /     die
      ... Mann
      ... Vater
      ... Stier
      ... Lehrer
      .... Polizist
      ... Frau
      ... Mutter
      ... Kuh
      ... Lehrerin
      .... Polizistin
      ... Kind
      ... Mädchen
      ... Herz
      ... Baby
      .... Handy
      ... Kinder
      ... Mädchen
      ... Herzen
      ... Männer
      .... Handy

      Slide 15 - Slide

      Der, die und das
      De lidwoorden in het Nederlands:
      de en het
      worden in het Duits aangegeven met:
      der, die und das

      Het is handig om bij de uitleg aantekeningen te maken!

      Slide 16 - Slide

      Geslacht: der, die of das? 

      Hoe kun je weten of een woord der, die of das is? 
      mannelijk: der 
      vrouwelijk: die 
      onzijdig: das

      Slide 17 - Slide

      mannelijk = der
      dieren van het mannelijke geslacht 
      • bijv. der Stier, der Wolf, der Hahn 

      de namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen 
      • bijv. der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

      Slide 18 - Slide

      vrouwelijk = die
      dieren/personen van het vrouwelijk geslacht 
      • bijv. die Kuh = de koe, die Lehrerin = de lerares

      woorden, die eindigen op: 
      • -schaft, -ei, -heit, -ung, -keit, -ion, -ität 

      De meeste woorden die op een -e eindigen zijn vrouwelijk, dus die


      Slide 19 - Slide

      onzijdig = das
      hele werkwoorden die als zelfstandig naamwoord gebruikt worden 
      • bijv. das Hoffen, das Denken, das Essen, das Lesen

      woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 
      • bijv. das Löffelchen = het lepeltje, das Kindlein = het kindje 

      De meeste woorden waar je "het" voor staat, zijn in het Duits das

      Slide 20 - Slide

      Slide 21 - Slide

      Slide 22 - Slide

      Slide 23 - Slide

      Slide 24 - Slide

      Slide 25 - Slide

      Slide 26 - Slide

      Exitticket
      Schrijf in het Duits:
      • het is 17.20
      • het is kwart voor 4
      • het is 4.39
      Wanneer:
      • is een woord mannelijk
      • is een woord vrouwelijk
      • is een woord onzijdig

      De dagen van de week
      • de Maandag
      • de Woensdag
      • de Vrijdag
      Je mag de les pas verlaten als je antwoord hebt gegeven op de volgende vragen:
      lever je blaadje in voor je het lokaal verlaat
      Schrijf in het Duits:
      • Hoe laat sta je op?
      • Hoe laat begint school?
      • De school begint om 8.30

      Slide 27 - Slide

      Aufgaben
      Schritt 14
      Aufgabe 2+4

      Schritt 15
      Aufgabe 1+2+4

      Slide 28 - Slide