toets ww.spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 4

Werkwoordspelling

Hij (proberen tt) het echt wel maar het lukt niet.

1. probeert
2. probeerde
3. probeerd
4. probeerdt

Het vliegtuig (landen vt) op Schiphol.

1. landt
2. landde
3. lande
4. landen

We hebben haar naar het ziekenhuis (vervoeren v.d.).

1. vervoert
2. vervoeren
3. vervoerd
4. vervoerdt

Gijs heeft een zware tijd (hebben vd.)

1. gehad
2. gehadt
3. gehat
4. gehadden

Mijn tante (verbazen vt) zich over mijn komst.

1. verbaast
2. verbaasde
3. verbaazde
4. verbaasdde

Ik heb me daar nog zo op
(verheugen vd).

Ik (surfen vt) op de golven en brak mijn teen.

M’n zusje heeft eindelijk eens niet (zeuren vd).

1. gezeurt
2. gezeurd
3. gezeurdt
4. gezuerd

Ik (vermoeden vt.) dat we in de problemen zaten.

1. vermoed
2. vermoede
3. vermoedde
4. vermoedt

Je hebt dat (beloven vd)!

Na de overtreding (bloeden vt) ik aan mijn been.

Wij hebben vroeger ook in Sinterklaas (geloven vd).

Ik (besteden vt) te veel tijd aan mijn computer.

Dat heeft hij nog nooit (durven vd).

De leraar (vermoeden t.t.) dat het van internet komt.

1. vermoedt
2. vermoede
3. vermoedde
4. vermoed

Pieter (snijden tt) de worteltjes in kleine stukjes.

Mijn kleine neeftje (geloven t.t.) in Sinterklaas.

1. geloofd
2. gelooft
3. geloovde
4. geloofde

De ministers van Frankrijk (landen vt.) gisteren op Schiphol.

1. landde
2. landen
3. land
4. landden

De vereniging (rekenen t.t.) op financiële steun.

1. rekenen
2. rekent
3. rekend
4. rekende

Het ingezonden stuk werd door de redactie (weigeren vd.).

1. geweigerd
2. geweigert
3. geweigerdt
4. geweigerde

Hoeveel (bieden t.t.) je mij voor deze zeldzame postzegel?

1. bied
2. biedt
3. biede
4. bood

Hij (houden t.t.) het hier niet langer uit.

1. houd
2. houdt
3. hield
4. hieldt

Deze auto (rijden t.t.) heerlijk!

1. rijt
2. rijd
3. rijdt
4. reed

Het onweer (dwingen vt.) de zeilers beschutting te zoeken.

1. dwingt
2. dwingde
3. dwong
4. dwingden

De kapers (verschuilen vt.) zich achter de muur.

1. verschuilde
2. verschuildde
3. verschuilden
4. verscholen

De aanwezigen (begroeten vt.) de gasten.

1. begroeten
2. begroete
3. begroette
4. begroetten

Einde