wk 32: Present perfect

present perfect

1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

present perfect

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je: 

- weet je wat de voltooid tegenwoordige tijd in het Engels is. 
- kun je een zin maken met de present perfect.

Slide 2 - Slide

Voltooid verleden tijd
Ik heb deze serie helemaal gezien. 
Wij zijn op vakantie geweest. 

Kun jij nu zelf een zin maken in de voltooid verleden tijd?

Slide 3 - Slide

Present Perfect
De present perfect heeft alles te maken met het verleden en het nu.Het is de voltooid tegenwoordige tijd, dus aan de ene kant is het al voltooid (in het verleden), maar is het ook nog bezig of heeft het nog invloed (in het heden).

I have played football for three years.
Robbert has lost his keys.

Slide 4 - Slide

Hoe maak je de present perfect?
Om de present perfect te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig --> have / has + voltooid deelwoord

Marc has lived in London since 2002

Signaalwoorden: woorden waaraan je ziet dat het invloed heeft of nog bezig is: for, since, already, ever en never.

Slide 5 - Slide

voltooid deelwoord
onregelmatige werkwoorden: geen vaste regel en dus moet je deze opzoeken!
regelmatige werkwoorden: schrijf -ed achter de stam van het werkwoord. ( worked, lived etc)

Slide 6 - Slide

uitzonderingen voltooid deelwoord
Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
- to bake: baked
Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:
- to panic: panicked
Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
- to marry: married
Werkwoorden die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is, schrijf je met een extra laatste medeklinker voor -ed:
- to swap: swapped
Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor krijgen een extra l:
- to travel: travelled

Slide 7 - Slide

I ______ till 6 o'clock.
A
have slept
B
has slept
C
have been sleeping
D
has been sleeping

Slide 8 - Quiz

I _______ on a holiday.
A
was
B
were
C
went
D
have been

Slide 9 - Quiz

She _____ to the supermarket.
A
have gone
B
has been
C
has gone
D
have been

Slide 10 - Quiz

They ____ a dog today.
A
have been seeing
B
have seen
C
saw
D
has seen

Slide 11 - Quiz

He ________ a cake.
A
have baked
B
is been baking
C
has baked
D
was baking

Slide 12 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Leg uit:

- wat de present perfect is en wanneer je deze gebruikt. 
- hoe je een zin maakt met de present perfect. 


Slide 13 - Slide

opdracht
Maak nu het werkblad over de present perfect. 

Slide 14 - Slide

Vooruitblik
Volgende week gaan we bezig met spreekvaardigheid. 

Slide 15 - Slide