voorzetsels met 3e of 4e naamval

1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lernziel:
Voorzetsels met de 3e of 4e naamval:
🧠Ik ken de voorzetsels met de 3e of 4e naamval.
🎯 Ik kan de pers. vnw. in de 3e of 4e naamval invullen. 
🎯 Ik ken de DER & EIN Gruppe in de 3e of 4e naamval.
🏆 Ik kan beide toepassen in zinnen en spelletjes.

Slide 2 - Slide

Verbesserung der Hausaufgabe

Slide 3 - Slide

Voorzetsels
met vertaling
3e naamval
aus (uit)
bei (bij)
 mit (met)
nach (na, naar) 
seit (sinds) 
von (van) 
zu (bij, naar)
außer (behalve)
gegenüber tegenover
entgegen (tegemoet)

4e naamval
durch (door)  
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
bis (tot) 

Slide 4 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 
3e en 4e naamval
3e naamval:
  • mij      jou     hem     haar     het     ons      jullie     hen         u
  • mir     dir       ihm      ihr        ihm     uns     euch     ihnen      Ihnen  

4e naamval:
  • mij       jou      hem    haar    het       ons     jullie     hen      u  
  • mich   dich   ihn       sie       es          uns     euch    sie        Sie


Slide 5 - Slide

Grammatik: naamvallen der-groep
Daar horen de volgende woorden ook bij:
dies-, jed-, manch-, solch-, all-
M
O
V
MV
1e
der
das
die
die
3e
dem
dem
der
den,-n
4e
den
das
die
die

Slide 6 - Slide

Grammatik: naamvallen ein-groep
M
O
V
MV
1e
ein
ein
eine
keine
3e
einem
einem
einer
keinen,-n
4e
einen
ein
eine
keine
Daar horen de volgende woorden ook bij:
kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr-

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Fragen?
Dann kommt jetzt ein Quiz :)

Slide 11 - Slide

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
seit
C
durch
D
von

Slide 12 - Quiz

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei

Slide 13 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch

Slide 14 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
durch
B
gegen
C
aus
D
um

Slide 15 - Quiz

Ich habe ein Geschenk für ......(mijn) Mutter (v) gekauft.

A
mein
B
meinen
C
meine
D
meiner

Slide 16 - Quiz

Ohne .......(de) Hund (m) können wir nicht gehen.

A
die
B
der
C
den
D
den

Slide 17 - Quiz

Een zin met het voorzetsel "ohne"?

Slide 18 - Mind map

Een zin met het voorzetsel "bei"?

Slide 19 - Mind map

Een zin met het voorzetsel "gegenüber"?

Slide 20 - Mind map

Lernziel:
Voorzetsels met de 3e of 4e naamval invullen

Slide 21 - Slide

Lernziel erreicht?

A
Ja!
B
Größtenteils.
C
Nicht komplett.
D
Nein. Ich brauche Hilfe!

Slide 22 - Quiz

Hausaufgaben
Machen: Aufgabeblatt Übung 1, 2 & 3 
Lernen: Wörterliste A, B, D F & G (S. 178-179)

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide