This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wetenschappelijke notatie en eenheden van tijd
Slide 1 - Slide
Doel van de les
Aan het eind van de les kun je:
De wetenschappelijke notatie gebruiken bij kleine getallen
Alle eenheden van tijd
Rekenen met tijd
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Match de getallen met de macht van 10
0,1
0,001
100
10
10-1
102
101
10-3
Slide 4 - Drag question
Schrijf het getal in de wetenschappelijk notatie. Rond af op één decimaal.
0, 000 123 =
Deze zijn over :
x 10-6
x 10-5
x 10-4
x 10-3
12,3
1,2
1,23
0,12
Slide 5 - Drag question
Schrijf het getal in de wetenschappelijk notatie. Rond af op één decimaal.
0,000265 =
Deze zijn over :
x 10-6
x 10-5
x 10-4
x 10-3
3,0
2,7
2,6
2,5
Slide 6 - Drag question
1,234 x 10-1 = .......
A
12,34
B
1,0234
C
0,1234
D
12340
Slide 7 - Quiz
1,234 x 10-2 = .......
A
0,1234
B
0,01234
C
0,001234
D
0,0001234
Slide 8 - Quiz
520
2311
0,02510
0,1713
36×419
De twee kolommen aan de rechterkant staan in verkeerde volorde. Horizontaal moeten alle getallen kloppen.
9,9 x 10-11
9,90 x 1012
9,54 x 10-17
9,54 x 1013
9,53 x 1014
9 894 604 649 984
0,000 000 000 099 045 780 329 059 37
0,000 000 000 000 000 095 367 431 640 625
952 809 757 913 927
95 367 431 640 625
Slide 9 - Drag question
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
125 minuten = .....uren en ..... minuten
Slide 12 - Open question
220 seconden = .....minuten en ..... seconden
Slide 13 - Open question
13,9 uren = ....uren en .... minuten
Slide 14 - Open question
5,6 jaren = ....jaren en .... dagen
Slide 15 - Open question
Lise gaat op de fiets naar haar vriendin. Ze heeft om 14:00 uur afgesproken. Lise moet 12 km fietsen. Ze vertrekt om 13:20 uur. Lise fietst gemiddeld 15 km per uur. Is Lise op tijd bij haar vriendin? Noteer de berekening.