Les 2: pv, ow en wg

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wat gaan we doen?

- 10 minuten lezen

- Introductie/uitleg

- Aan de slag

- Huiswerk en afsluiting

Lezen

10 minuten lezen

Lesdoel

• Je kunt de volgende zinsdelen benoemen: persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.

Persoonsvorm (PV)

PV is altijd een werkwoord

Vindproef: 

Verander de zin van tijd

Ik loop naar huis -> ik liep naar huis

PV = loop

Zinsdelen

Zinsdelen -> de bouwstenen van een zin

Zinsdeel: één woord of een groepje woorden

Verplaatsingsproef:

• Wat je maximaal voor de PV kunt zetten -> zinsdeel    Maximaal (met zoveel mogelijk woorden tegelijk)

• De kok heeft vandaag een lekker toetje gemaakt. 
• 
  

• De kok heeft vandaag een lekker toetje gemaakt. 
• Vandaag heeft de kok een lekker toetje gemaakt.
• Een lekker toetje heeft de kok vandaag gemaakt. 
• 
  

• De kok / heeft / vandaag / een lekker toetje / gemaakt. 

Onderwerp (OW)

Het zegt 'wie' of 'wat' iets doet.

Vindproef:

Stel de vraag: wie/wat + PV?

Ik loop naar huis -> ik liep naar huis

OW = ik

Werkwoordelijk gezegde (WG)

Alle werkwoorden van de zin (dus ook de persoonsvorm).

Vindproef:

PV + rest van de werkwoorden in de zin

Ik loop naar huis -> ik liep naar huis

WG = loop

PV, OW, WG

De kok / heeft / vandaag / een lekker toetje / gemaakt. 

Aan de slag

Wat: Opdracht 3 (blz. 244)      

Hoe: Zelfstandig 

Hulp: Kom vooraan zitten

Tijd: 5 minuten

Klaar?: Opdracht 4

Aan de slag

Wat: Opdracht 3 (blz. 244)

Hoe: Zelfstandig 

Hulp: Steek je hand op of vraag het aan degene die naast je zit

Tijd: Tot het einde van de les

Klaar? Opdracht 4

Lesdoel

• Je kunt de volgende zinsdelen benoemen: persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.

Huiswerk

- Leren: Theorie op blz. 242 en 243

- Maken: Opdracht 3 (Blz. 244)

- Meenemen: Een leesboek