Afweer herhaling

Herhaling 
Thema afweer
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling 
Thema afweer

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

De SPECIFIEKE afweer is specifiek omdat
A
er heel gericht slechts tegen 1 ziekteverwekker een reactie volgt
B
omdat deze door specifieke cellen wordt uitgevoerd
C
omdat alleen jij op dat moment een afweerreactie nodig hebt

Slide 3 - Quiz

Ik ben een groot eiwitmolecuul
Ik word door een geactiveerde B-cel gemaakt
Ik kan ziekteverwekkers neutraliseren
Na infectie blijf ik ter bescherming nog in het bloed
Ik ben een...
A
antigeen
B
antistof

Slide 4 - Quiz

Wat is waar
1 - Antigenen zijn afkomstig van de ziekteverwekker
2 - Antigenen worden herkend door fagocyten
3 - Een antigeen maar een klein stukje van de ziekteverwekker
A
waar = 1, 2 en 3
B
waar = 1 en 3
C
waar = 2 en 3
D
waar = 2

Slide 5 - Quiz

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antigeen presentatie
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 6 - Quiz

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antistofproductie
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 7 - Quiz

Gebruik BiNaS 84J3
Aangeboren 
(niet-specifieke) afweer
Verworven 
(specifieke) afweer
Huid
Koorts
Macrofagen
Fagocyten
Antistoffen
T-cellen
B-cellen
Geheugencellen
Lysozymen

Slide 8 - Drag question

Tijdens zijn vakantie in de Verenigde Staten bezoekt Wouter het Grand Canyon National Park. In een van de parkwachtershutten hangt een informatiebulletin over de pest. ‘De pest komt toch al eeuwen niet meer voor?’ zegt Wouter tegen de dienstdoende parkwachter. ‘Toch wel,’ antwoordt deze. ‘Veel knaagdieren in verschillende staten zijn nog steeds drager van de ziekteverwekker van de pest.’ Zou dat dezelfde zijn als de ziekteverwekker die in de middeleeuwen de Zwarte Dood heeft veroorzaakt, vraagt Wouter zich af? Op Wikipedia vindt hij de informatie in bron 1.

Slide 9 - Slide

In de veertiende eeuw is ongeveer een derde van de Europeanen tijdens een epidemie aan de Zwarte Dood gestorven. De ziekteverwekker is Yersinia pestis, een bacterie die wordt overgedragen van knaagdieren, via vlooien, op mensen. Symptomen in de eerste dagen na besmetting zijn rillerigheid en koorts. Als de infectie zich uitbreidt naar de lymfeklieren, zwellen deze op. Daarom wordt de ziekte ook wel builenpest genoemd. Bij tijdige behandeling, of als het afweersysteem de ziekte onder controle krijgt, verdwijnen deze builen en treedt genezing op. Indien de bacterie uit de lymfeklieren ontsnapt, kunnen organen zoals de longen worden aangetast of kan de bloedbaan geïnfecteerd raken.

Slide 10 - Slide

1. Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten.
In welke eigenschap verschillen haarvaten van aders en slagaders, waardoor haarvaten voor vlooien geschikter zijn om bloed uit op te zuigen?
A
De bloeddruk in haarvaten is lager dan die in aders en slagaders.
B
De stroomsnelheid van het bloed in haarvaten is lager dan in aders en slagaders.
C
De wand van haarvaten is dunner dan die van aders en slagaders.
D
De zuurstofconcentratie in haarvaten is hoger dan in aders en slagaders.

Slide 11 - Quiz


Sommige stoffen uit het opgezogen bloed worden in de darmen van de vlo enzymatisch verteerd zodat de vlo ze als bouwstof kan gebruiken. Vier stoffen of groepen van stoffen in het opgezogen bloed zijn: aminozuren, antistoffen, glucose en hemoglobine.


Slide 12 - Slide

2. Welke van deze stoffen moeten worden verteerd zodat de vlo ze als bouwstof kan gebruiken?
A
Aminozuren en glucose
B
Aminozuren en hemoglobine
C
Antistoffen en glucose
D
Antistoffen en hemoglobine

Slide 13 - Quiz

3. De eerste dagen na besmetting is een patiënt rillerig en krijgt hij koorts.
Is er een verband tussen de rillerigheid en de koorts van de patiënt? Zo ja, wat is dan het verband?
A
Ja, doordat de normwaarde in het temperatuurcentrum hoger is afgesteld dan normaal, treden er rillingen op waardoor de lichaamstemperatuur wordt verhoogd.
B
Ja, doordat de normwaarde in het temperatuurcentrum lager is afgesteld dan normaal, treden er rillingen op waardoor de lichaamstemperatuur wordt verlaagd.
C
Nee, er is geen verband tussen deze twee symptomen.

Slide 14 - Quiz

In tegenstelling tot in de middeleeuwen is tegenwoordig behandeling mogelijk als iemand met de pestbacterie is besmet. Indien de infectie de bloedbaan bereikt, treedt bloedvergiftiging op. Als er in dat stadium niet snel met een behandeling wordt gestart, overlijdt de patiënt binnen enkele dagen doordat vitale organen worden aangetast.


Slide 15 - Slide


4. 
− Verklaar waarom vaccinatie in dit geval geen zin heeft.
− Noteer een behandeling die in deze situatie wel geschikt is

Slide 16 - Open question

Vraag 4:

Uit het antwoord moet blijken dat vaccinatie pas na enige tijd bescherming biedt.
Voorbeelden van een juiste behandeling:
− behandeling met antibiotica;
− toedienen van antistoffen;
− passieve immunisatie.
Als er alleen een juiste reden of alleen een juiste behandeling is, is het antwoord gedeeltelijk goed.


Slide 17 - Slide

HPV-vaccinatie
Elk jaar wordt bij zeshonderd vrouwen in Nederland de diagnose baarmoederhalskanker gesteld. Jaarlijks sterven ruim tweehonderd vrouwen aan deze vorm van kanker. Belangrijkste boosdoener is het humaan papillomavirus (HPV), dat wordt overgebracht via geslachtsgemeenschap. De Gezondheidsraad heeft berekend dat landelijke vaccinatie van 12-jarige meisjes tot een halvering van dit sterftecijfer kan leiden.
In de havoklas van Ruby wordt veel gepraat over het al dan niet meedoen met de vaccinatie. Ruby wil zich niet laten vaccineren. Ze vindt dat ze al vaak genoeg is ingeënt, bijvoorbeeld tegen de bof, mazelen, rodehond en polio.


Slide 18 - Slide


5. Waardoor biedt vaccinatie tegen een ziekte zoals mazelen, geen enkele bescherming tegen een andere infectieziekte, zoals rodehond? Gebruik in je antwoord de termen antigeen en antistof.

Slide 19 - Open question

HPV-vaccinatie

Op internet zoekt Ruby informatie over HPV en vindt het volgende: ‘Vaak verloopt een HPV-infectie ongemerkt. De infectie wordt in de meeste gevallen door het afweersysteem ongedaan gemaakt. Soms kunnen in de baarmoederhals afwijkende cellen ontstaan. Meestal verdwijnen die afwijkende cellen weer, maar ze kunnen zich ook ontwikkelen tot baarmoederhalskanker. Het kan meer dan tien jaar duren voordat een HPV-infectie tot de ontwikkeling van kanker leidt.’
‘Een infectie met HPV kan soms vanzelf weer genezen.’ Ruby vraagt zich af hoe dat kan.


Slide 20 - Slide


6. Hoe kan het best worden verklaard dat er dan geen geïnfecteerde cellen meer zijn?
A
De cellen die door het virus zijn geïnfecteerd, gaan door deze infectie dood.
B
De cellen die het virus bevatten, zijn herkend door het specifieke afweer en vervolgens opgeruimd.
C
De virussen buiten de cellen zijn allemaal opgeruimd door macrofagen.

Slide 21 - Quiz

Bij het vaccinatieprogramma van 2008 werd driemaal met hetzelfde type vaccin gevaccineerd. Een herhaling na de eerste vaccinatie vond minstens 21 dagen later plaats, maar niet langer dan drie maanden na de eerste injectie. De derde volgde een halfjaar na de eerste vaccinatie.
In de klas van Ruby laat de biologiedocent een grafiek zien van het verloop van de concentratie antistoffen tegen HPV in het bloedplasma na de eerste injectie. De grafiek stopt bij de tweede vaccinatie.
De docent vraagt de leerlingen de grafiek over te nemen. Op grond van hun kennis over de vorming van antistoffen bij vaccinaties tekenen ze het verdere verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma na de tweede en derde vaccinatie. In afbeelding 1 zie je vier van de getekende grafieken.


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide


7. Welke leerling heeft het verloop van de concentratie antistoffen in het bloedplasma juist getekend?
A
Leerling 1
B
Leerling 2
C
Leerling 3
D
Leerling 4

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

8. De Rijksoverheid roept tegenwoordig voor de HPV-vaccinatie alleen meisjes van 13 jaar op. In de klas ontstaat daarover een discussie. Ruby vindt het eerlijker om ook jongens van deze leeftijd tegen HPV te vaccineren.
Geef een biologisch argument dat ervoor pleit om ook jongens tegen HPV te vaccineren.

Slide 26 - Open question

Bloedgroepen

Slide 27 - Slide

Verdeling bloedgroepen

Slide 28 - Slide

Hoe bepaal je of bloed gaat klonteren?
1. welke antistoffen heeft de ontvanger?   (antistof A of B of allebei of niets)

2. welke antigenen heeft de donor? (A of B of allebei of niets)

3. als er twee op elkaar passen kan er geen bloedtransfusie plaatsvinden (wat dan is er klontering van het donorbloed)
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen in het plasma hebben tegen het antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 31 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 32 - Quiz

Bepaal de bloedgroep van de donor en van de ontvanger als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
Donor=A Ontvanger is O
B
Donor=AB Onvanger is O
C
Ontvanger=O Donor is AB
D
Donor=B Ontvanger=A

Slide 33 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 34 - Quiz