H13.2 Oefenpgaven Chromatografie

Opgaven Chromatografie


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Oefenopgaven Chromatografie
1 / 20
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Opgaven Chromatografie


NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Oefenopgaven Chromatografie

Slide 1 - Slide

leerdoelen
  • Je kunt resultaten van een scheiding interpreteren
  • Je kunt redeneren over factoren die de scheiding beïnvloeden

Slide 2 - Slide

kolomchromatografie
papierchromatografie
dunnelaag chromatografie (TLC)

Slide 3 - Slide

papierchromatografie of dunnelaag chromatografie (TLC)

Slide 4 - Slide

Elueren ('schoonspoelen') doe je met een vloeistof waarin alle stoffen goed oplossen. Dan spoelt de kolom leeg en kun je die opnieuw gebruiken.
Bij kolom-chromatografie worden stoffen gescheiden door de stoffen in een 'kolom' met stationaire fase-materiaal te gieten. 
Stoffen die goed hechten aan de stationaire fase, komen er later vanaf. In het plaatje: blauw is het langzaamst.

Slide 5 - Slide

Referentiestoffen
De verdeling van een stof over de stationaire fase en de mobiele fase is afhankelijk van o.a. temperatuur en samenstelling van het oplosmiddel. Om te kunnen bepalen welke stoffen er aanwezig zijn in het mengsel, moet je op hetzelfde chromatogram ook referentiestoffen laten meelopen. 

Een referentiestof is een stof waarvan je vermoedt dat hij in het mengsel aanwezig is
Chromatogram waarin is onderzocht of shampoo arginine en/of taurine bevat
zuivere arginine in 3 concentraties
zuivere taurine in 3 concentraties

Slide 6 - Slide

OPGAVE 1

Slide 7 - Slide

UITWERKING OPGAVE 1

Slide 8 - Slide

bepalend voor de scheiding/retentie tijd zijn:
- polariteit van stationaire fase en loopvloeistof: hydrofiel of hydrofoob?
- polariteit van de stoffen in het mengsel: hydrofiel of hydrofoob?

Onthoud: soort zoekt soort! 
polair blijft langer bij de polaire fase
polair: bijv -OH of -NH of C=O of C-Cl
(zoek het eventueel op, verschil in elektronegativiteit, Binas 40A)
apolair: C-H en aromatisch (ringstructuren, alleen VDW)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

structuren van A, B en C
OPGAVE 2

Slide 11 - Slide


Kijk goed naar de structuren. Noteer de drie stoffen (A, B, C) in volgorde van polariteit. Dus de meest polaire stof eerst, dan de wat minder polaire stof en de meest apolaire stof als laatst.
A
ABC
B
BAC
C
CAB
D
BCA

Slide 12 - Quiz

verdelingsevenwicht
Afhankelijk van oplosbaarheid in de loopvloeistof (mobiele fase (m)) en hechting aan het papier/silica (stationaire fase (s)), zal een stof (A) zich verdelen over de twee fasen. 
Er treedt dus een verdelingsevenwicht op: 

Slide 13 - Slide

Welk van de drie stoffen zal de grootste Kv hebben? En de kleinste?
polariteit A, B en C:
hoog     B   >  C    >   A    laag
stationaire fase: silica (meest polair)
mobiele fase: ethanol (polair) en aceton (apolair)

Slide 14 - Slide

A,B,C scheiden
Als loopvloeistof in de TLC wordt een mengsel van ethanol en aceton gebruikt. Aceton (propanon) is hierin de minst polaire stof. De silica op het oppervlak is de meest polaire stof. 


polariteit A, B en C:
hoog     B   >  C    >   A    laag
stationaire fase: silica (meest polair)
mobiele fase: ethanol (polair) en aceton (apolair)

Slide 15 - Slide

UITWERKING
de meest polaire stof (B) heeft de hoogste concentratie in de polaire stationaire fase en de kleinste concentratie in de minder polaire mobiele fase, dus Kv van B is het grootst

de minst polaire stof (A) heeft de hoogste concentratie in de minder polaire mobiele fase en de laagste concentratie in de polaire stationaire fase. [A]s/[A]m is dus 
kleinste getal/grootste getal= kleinste Kv
polariteit A, B en C:
hoog     B   >  C    >   A    laag
stationaire fase: silica (meest polair)
mobiele fase: ethanol (polair) en aceton (apolair)

Slide 16 - Slide

opgave 11, NOVA H13 (6VWO)
OPGAVE 3

Slide 17 - Slide

Welke van de eindsituaties is de juiste? 
Geef je antwoord op de volgende dia (zorg dat je een toelichting kunt geven).

Slide 18 - Slide

Welke van de eindsituaties is de juiste?
A
B
C
D

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide