Wk 7 Les 1 - 2.5 Configuratie opslaan & 2.6 Poorten en adressen

Wk 7 Les 1 - 2.5 Configuratie opslaan & 2.6 Poorten en adressen
2.5.1 Configuratiebestanden
Je weet nu hoe je de basisconfiguratie, inclusief wachtwoorden en banner-berichten, op een switch kunt uitvoeren. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe je de configuratie kunt opslaan.

1 / 29
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 29 slides, with text slides.

Items in this lesson

Wk 7 Les 1 - 2.5 Configuratie opslaan & 2.6 Poorten en adressen
2.5.1 Configuratiebestanden
Je weet nu hoe je de basisconfiguratie, inclusief wachtwoorden en banner-berichten, op een switch kunt uitvoeren. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe je de configuratie kunt opslaan.

Slide 1 - Slide

Lesdoel
?

Slide 2 - Slide


2.5.1 Configuratiebestanden
Er zijn twee systeembestanden die de apparaatconfiguratie opslaan:
startup-config - Dit is het in NVRAM opgeslagen configuratiebestand. Het bevat alle com­ mando's die door het apparaat bij de start of reboot gebruikt zullen worden. Flash verliest zijn inhoud niet als het apparaat uitgeschakeld wordt.
running-config- Dit is in Random Access Memory (RAM) opgeslagen. Het geeft de huidige
configuratie weer. Het wijzigen van een running-config heeft direct effect op de werking van een Cisco-apparaat. RAM is een vluchtig geheugen. Het verliest zijn inhoud wanneer het apparaat uitgeschakeld of opnieuw gestart wordt.

Slide 3 - Slide

2.5.1 Configuratiebestanden
Het privileged-EXEC-commando show running-config wordt gebruikt om de running-con­fig te bekijken. Zoals in het voorbeeld te zien is, laat het commando de volledige configura­tie zien die momenteel in RAM opgeslagen is.


Slide 4 - Slide

2.5.1 Configuratiebestanden
Om het startup-configuratiebestand te bekijken gebruik je het privileged-EXEC-commando show startup-config.
Als de spanning van het apparaat uitvalt of als het apparaat opnieuw opgestart wordt, gaan alle configuratiewijzigingen verloren, tenzij ze opgeslagen zijn. Als je de wijzigin­gen in de actieve configuratie in de startup-config op wilt slaan, gebruik je het privile­ged-EXEC-commando copy running-config startup-config.

Slide 5 - Slide

2.5.2 De running-config wijzigen
Als de wijzigingen in de running-config niet het gewenste effect hebben en de run­ning-config nog niet opgeslagen is, kun je de vorige configuratie van het apparaat her­stellen door de gewijzigde commando's één voor één te verwijderen of door het apparaat opnieuw te starten met het privileged-EXEC-mode commando reload om de startup-config te herstellen.
De keerzijde van het reload-commando om een niet opgeslagen running-config te verwij­deren, is dat het apparaat een korte tijd offline is, wat een downtime van het netwerk ver­oorzaakt.

Slide 6 - Slide

2.5.2 De running-config wijzigen
Bij het uitvoeren van het reload-commando zal het IOS de wijzigingen in de running-config, die niet in de startup-config opgeslagen zijn, detecteren. Er verschijnt een prompt met de vraag of je de wijzigingen op wilt slaan. Om de wijzigingen te negeren, voer je n of no in.


Als de ongewenste wijzigingen in de startup-config opgeslagen zijn, kan het nodig zijn om de configuratie te verwijderen. Dit vereist het wissen van de configuratie en het opnieuw opstarten van het apparaat. De startup-configuratie wordt met het privileged-EXEC-com­mando erase startup-config verwijderd. Nadat de opdracht uitgevoerd is, zal de switch om een bevestiging vragen. Druk op ENTER om deze te accepteren.

Slide 7 - Slide

2.5.2 De running-config wijzigen
Na het verwijderen van de startup-configuratie uit het NVRAM wordt het apparaat op­ nieuw gestart (reload) om het huidige running-configuratiebestand uit het RAM te verwij­deren. Bij de reload laadt de switch de default startup-configuratie die oorspronkelijk in het apparaat opgeslagen was

Slide 8 - Slide

2.5.4 Leg de configuratie vast in een tekstbestand
Configuratiebestanden kunnen ook opgeslagen en in een tekstdocument gearchiveerd worden. De onderstaande opeenvolgende stappen zorgen voor een werkende kopie van het configuratiebestand dat beschikbaar is om te bewerken of voor hergebruik.
We gaan ervanuit dat een switch geconfigureerd is en dat de running-config op het appa­raat opgeslagen is.

Slide 9 - Slide

2.5.4 Leg de configuratie vast in een tekstbestand
We gaan ervanuit dat een switch geconfigureerd is en dat de running-config op het appa­ raat opgeslagen is.
► Open de terminalemulatiesoftware, zoals PuTTY of TeraTerm  die met een switch verbonden is.

Slide 10 - Slide

2.5.4 Leg de configuratie vast in een tekstbestand
► Activeer logging door de terminalsoftware en geef het logbestand een naam en een be­standslocatie om het op te slaan. Het plaatje laat zien dat All session output in het logbe­stand vastgelegd wordt, dat wil zeggen in MySwitchlogs.

Slide 11 - Slide

2.5.4 Leg de configuratie vast in een tekstbestand
► Geef op de console vanaf de privileged-EXEC-mode het commando show running-config of show startup-config. De tekst die in het terminalvenster weergegeven wordt, wordt in het opgegeven bestand geplaatst.

Slide 12 - Slide

2.5.4 Leg de configuratie vast in een tekstbestand
► Schakel logging in de terminalsoftware uit. Het plaatje laat zien hoe logging uitgeschakeld wordt door de optie None bij Session logging te kiezen.

Slide 13 - Slide

2.5.4 Leg de configuratie vast in een tekstbestand
Het aangemaakte tekstbestand kan als documentatie, hoe het apparaat momenteel gecon­ figureerd is, gebruikt worden. Het kan bewerkt worden voordat het toegepast kan worden om een opgeslagen configuratie op een apparaat te herstellen.
Om een configuratiebestand naar een apparaat terug te zetten, voer je de volgende stap­pen uit:
► Ga naar de globale configuratie-mode van het apparaat.
► Kopieer en plak het tekstbestand in het terminalvenster van de switch.
De tekst in het bestand verschijnt nu als commando's in de CLI en wordt de running-confi­ guratie van het apparaat. Dit is een gebruikelijke methode voor het handmatig configure­ren van een apparaat.



Slide 14 - Slide

2.5.5 Packet Tracer - Configureer de initiële switch-instellingen
Hier voer je de basis-switch-configuratie uit. Je beveiligt de toegang tot de CLI- en conso­le-poorten met behulp van encrypted en platte-tekst-wachtwoorden. Je leert hoe je berich ten voor gebruikers bij het inloggen op een switch configureert. Deze banner waarschuwt niet-geautoriseerde gebruikers dat de toegang verboden is.
Download de opdracht in pdf-formaat en het PKA-bestand in de NetAcad-omgeving = Huiswerk

Slide 15 - Slide

2.6 Poorten en adressen


2.6.1 IP-adressen
Gefeliciteerd, je hebt een basisconfiguratie van een apparaat uitgevoerd! Natuurlijk is het plezier nog niet voorbij. Als je wilt dat eindapparaten met elkaar communiceren, moet je ervoor zorgen dat ze beide een geschikt IP-adres hebben en correct aangesloten zijn. In deze paragraafleer je meer over IP-adressen, apparaatpoorten en het medium dat gebruikt wordt om de apparaten te verbinden.

Slide 16 - Slide

2.6.1 IP-adressen
Het gebruik van IP-adressen is een belangrijk middel om apparaten in staat te stellen el­ kaar te lokaliseren en end-to-end-communicatie over het internet tot stand te brengen. Elk eindapparaat op een netwerk moet met een IP-adres geconfigureerd worden. Voorbeelden van dergelijke apparaten zijn:
► Computers (werkstations, laptops, fileservers, webservers)
► Netwerkprinters
► VolP-telefoon
► Beveiligingscamera's
► Smartphones
► Mobiele handheld-apparaten (zoals draadloze barcode-scanners)

Slide 17 - Slide

2.6.1 IP-adressen
De structuur van een IPv4-adres wordt dotted decimal-notatie genoemd en wordt door vier decimale getallen van o tot en met 255 weergegeven. IPv4-adressen worden aan individue­le apparaten in een netwerk toegewezen.

Opmerking Met IP wordt in dit boek naar zowel het IPv4- als het 1Pv6-protocol verwezen. 1Pv6 is de meest recente IP-versie en de vervanger van het meest gebruikte IPv4.

Bij het IP-adres is er ook een subnetmasker nodig. Een IPv4-subnetmasker is een 32-bits waarde die het netwerkgedeelte van het adres onderscheidt van het host-gedeelte. In combinatie met het IPv4-adres bepaalt het subnetmasker tot welk subnet het apparaat behoort.

Slide 18 - Slide

2.6.1 IP-adressen
Het voorbeeld laat zien dat het IPv4-adres (192.168.1.10), het subnetmasker (255.255.255.0) en de default gateway (192.168.1.1} aan een host toegewezen zijn. Het default gateway-adres is het IP-adres van de router dat de host zal gebruiken voor toegang tot ex­terne netwerken, inclusief het internet.

Slide 19 - Slide

2.6.1 IP-adressen
IPv6-adressen zijn 128 bits lang en worden als een reeks hexadecimale getallen geschreven. Elke vier bits staan voor één hexadecimaal cijfer met een totaal aan 32 hexadecimale cij­fers. Groepen van vier hexadecimale cijfers worden door een dubbelepunt{:}gescheiden.
IPv6-adressen zijn niet hoofdlettergevoelig en kunnen in hoofd- en kleine letters geschre ven worden.

Slide 20 - Slide

IPv6

Slide 21 - Slide

2.6.2 Interfaces en poorten
Netwerkcommunicatie is afhankelijk van interfaces van eindapparaten, interfaces van net­ werkapparaten en van de kabels die ze met elkaar verbinden. Elke fysieke interface heeft specificaties, of standaards, die deze definiëren. Een kabel die met de interface verbonden is moet ontworpen zijn om aan de fysieke standaards van de interface te voldoen. Soorten netwerkmedia zijn twisted-pair koperen kabels, glasvezelkabels, coaxiaalkabels of draad­ loos

Slide 22 - Slide

2.6.2 Interfaces en poorten

Slide 23 - Slide

2.6.2 Interfaces en poorten
Verschillende soorten netwerkmedia hebben verschillende eigenschappen en voordelen. Niet alle netwerkmedia hebben dezelfde eigenschappen en zijn voor hetzelfde doel ge­schikt. Enkele verschillen tussen de diverse typen media zijn:

► De afstand waarover het medium succesvol een signaal kan transporteren.
► De omgeving waarin het medium kan worden geïnstalleerd.
► De hoeveelheid data en de snelheid waarmee de data kunnen worden verzonden.
► De kosten van het medium en de installatie ervan.

Slide 24 - Slide

2.6.2 Interfaces en poorten
Niet alleen heeft elke link over het internet een specifiek netwerkmedium nodig, maar elke link gebruikt ook een speciale netwerktechnologie. Ethernet is de meest algemene local area network (LAN) technologie die tegenwoordig wordt gebruikt. Ethernetpoorten zijn te vinden op eindapparaten, switch-apparatuur en andere netwerkapparaten die met een ka­bel fysiek op het netwerk aangesloten worden

Slide 25 - Slide

2.6.2 Interfaces en poorten
IOS-laag-2-switches hebben fysieke poorten om apparaten op aan te sluiten. Deze poorten ondersteunen geen laag-3-IP-adressen. Daarom hebben switches één of meerdere Switch Virtual Interfaces (SVl's). Dit zijn virtuele interfaces omdat er zich geen fysieke hardware op het apparaat bevindt. Een SVI wordt in software aangemaakt.

Slide 26 - Slide

2.6.2 Interfaces en poorten
De virtuele interface is een middel om een switch op afstand over het netwerk met behulp van IPv4 en IPv6 te beheren. Elke switch heeft in de default configuratie 'out-of-the-box' één SVI. De default SVI is interface VLAN1.

Een laag-2-switch heeft geen IP-adres nodig. Het IP-adres dat aan de SVI toegewezen wordt, wordt alleen gebruikt voor externe toegang tot het beheer van de switch. Een IP-adres is niet nodig voor de switch om zijn werk te kunnen doen

Slide 27 - Slide

Huiswerk
Bekijk:
2.5.3 Video - Wijzig de running-config

2.5.5 Packet Tracer - Configureer de initiële switch-instellingen
2.6.3 Test je kennis - Poorten en adressen

Slide 28 - Slide

Volgende Les
2.7 & 2.8

Slide 29 - Slide