Tegenargument en verzwegen argument

Argumenteren:
Tegenargument/weerlegging en verzwegen argument
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Argumenteren:
Tegenargument/weerlegging en verzwegen argument

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide



Wanneer je de argumaken van tegenargumenten en weerleggingenmentatie van een ander wil aanvallen, kun je gebruik . 
 
Een tegenargument is een uitspraak die laat zien waarom een standpunt onjuist of minder aanvaardbaar is.




Tegenargument

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Nu je de uitleg hebt terug kunnen lezen, ga je zelf aan de slag. 

In de volgende dia's staan 20 zinnen. Geef van het zinsdeel wat herhaald wordt aan of het een standpunt, argument, tegenargument of weerlegging is
Aan de slag

Slide 7 - Slide

Voorbeeldzin:
1. 'Shakira is een goede danseres.'
'Dat gedraai en gekonkel met die heupen stelt helemaal niks voor!'
'Je moet voor dat gedraai en gekonkel anders wel honderden uren trainen.'


Zin die herhaald wordt en waarvan je aangeeft wat het is: 'Je moet voor dat gedraai en gekonkel anders wel honderden uren trainen.'

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 8 - Quiz

2. 'True Blood is een geweldige serie.'
'Door al dat bloed en geknok vind ik het juist een slechte serie.'

"Door al dat bloed en geknok vind ik het juist een slechte serie.'

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 9 - Quiz

3. 'Ik vind dat jij dat werkstuk goed gemaakt hebt.'
'Ik kreeg maar een acht.'
'Een acht is hoger dan gemiddeld.'

'Een acht is hoger dan gemiddeld.'



A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 10 - Quiz

4. 'Koffie is goed voor de lijn. Je krijgt er een vol gevoel van.'

Je krijgt er een vol gevoel van.
A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 11 - Quiz

5. 'Je moet niet gaan tennissen met dit weer in een korte broek. Dat is slecht voor je spieren.'
'Ik heb daar nooit last van en train dus wel in een korte broek.'
'Vorige week had je 's nachts last van kramp. Je had dus wel koude spieren.'

Vorige week had je 's nachts last van kramp. Je had dus wel koude spieren.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 12 - Quiz

6. 'Je hebt het werkstuk verpest. Jouw deel was veel te kort.'
'Onzin. We hebben een acht gekregen.'

Onzin. We hebben een acht gekregen.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 13 - Quiz

7. In de techniek is veel werkgelegenheid. Daarom volgen nu meer mensen een technische studie.

In de techniek is veel werkgelegenheid.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 14 - Quiz

8. Kinderarbeid moet niet worden toegestaan, dat is namelijk slecht voor de ontwikkeling van het kind.

Kinderarbeid moet niet worden toegestaan.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 15 - Quiz

9. 'Je moet niet zoveel commentaar op die lerares hebben. Ze doet haar best.'
'Ik lever geen commentaar. Zij zeurt.'

Ik lever geen commentaar. Zij zeurt.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 16 - Quiz

10. 'Ik vind het vreselijk om de kerstboom weer af te tuigen. Het geeft zo veel rotzooi. Zo ben ik vorig jaar wel drie uur bezig geweest.’

Het geef zo veel rotzooi.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 17 - Quiz

11. Stop met het voeren van de eendjes! Je geeft ze veel te veel.

Stop het met voeren van de eendjes!
A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 18 - Quiz

12. Daniël beweert dat hij alles verteld heeft.
'Ik weet anders nog steeds niet waar het ongeluk plaatsvond.'

Ik weet anders nog steeds niet waar het ongeluk plaatsvond.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 19 - Quiz

13. 'Kinderen in Afrika hebben geen honger, want ze hebben dikke buikjes.'
'Ze hebben juist dikke buikjes van de honger.'

Ze hebben juist dikke buikjes van de honger.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 20 - Quiz

14. Wiskunde is makkelijk, want je moet inzicht hebben en dat heb ik.

Wiskunde is makkelijk


A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 21 - Quiz

15. 'Ik zou vlees bij de slager kopen. Dat is veel beter.'
'Vlees van de slager vind ik veel te duur.'

Vlees van de slager vind ik veel te duur.


A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 22 - Quiz

16. 'Snackbar Van Deuren is het beste, want je betaalt maar een euro voor een bakje patat.'


Want je betaalt maar een euro voor een bakje patat.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 23 - Quiz

17. Zijn familie is groot, want hij bestaat uit honderd mensen. De meeste families bestaan immers uit vijftig mensen.

Zijn familie is groot

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 24 - Quiz

18. Een kroket is niet echt ongezond, maar de korst neemt veel bakvet op en die is minder gezond. Die bevat namelijk een paneerlaag met veel transvetzuren.

Een kroket is niet echt ongezond.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 25 - Quiz

19. 'Ik zou alle lampen in het huis vervangen door LED-verlichting, dat is goedkoper.'
'Ja, maar het licht is echt lelijk.'

Ja, maar het licht is echt lelijk.

A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 26 - Quiz

20. Dat is een goed orkest, want ze spelen een moeilijk muziekstuk. Ze spelen immers een stuk van Bach.’
‘Niet elk muziekstuk van Bach is moeilijk.’

Niet elk muziekstuk van Back is moeilijk.
A
Standpunt
B
Argument
C
Tegenargument
D
Weerlegging

Slide 27 - Quiz

Als je een stelling wilt onderbouwen, geef je (zo veel mogelijk) argumenten. Toch worden sommige argumenten niet uitgesproken, omdat die weinig toevoegen of voor iedereen duidelijk zijn.

Verzwegen argument

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Voorbeeld 1: Als iets een insect is, dan is het niks. 

Voorbeeld 2: Als iemand niet nakomt wat hij zegt, dan is hij waardeloos. 

Slide 30 - Slide

Nu je de uitleg hebt terug kunnen lezen, ga je zelf aan de slag. 

In de volgende dia's staan 10 zinnen, waarmee je gaat oefenen met het formuleren van het verzwegen argument. Denk aan de 'als... dan-constructie'!
Aan de slag

Slide 31 - Slide

1. Italia is een slechte pizzeria, want er werken geen Italianen.

Slide 32 - Open question

2. Ina wil graag aandacht. Ze praat alleen maar over al haar vriendjes.

Slide 33 - Open question

3. De politie staat wel erg vaak voor hun deur. Ze zullen wel crimineel zijn.

Slide 34 - Open question

4. Sam is lui. Hij kijkt uren naar de tv.

Slide 35 - Open question

5. James wil graag sterker worden. Dan moet hij zijn spinazie maar opeten.

Slide 36 - Open question

6. Sanne moet een nieuwe tafel kopen. Deze zakt ieder moment in elkaar.

Slide 37 - Open question

7. Hans loopt elke dag hard. Zijn knieën zullen wel snel versleten zijn.

Slide 38 - Open question

8. Johan leest veel boeken. Hij zal wel een goed cijfer voor Nederlands halen.

Slide 39 - Open question

9. Geen wonder dat er op dat feestje een knokpartij ontstond. Het was er echt saai.

Slide 40 - Open question

10. Een goed nummer vergeet je nooit meer.

Slide 41 - Open question

Heb je de lesdoelen gehaald?

Na deze les...
A
Begrijp ik de stof goed en heb ik de opdrachten goed gemaakt.
B
Begrijp ik de stof, maar moet ik nog meer oefenen.
C
Begrijp ik de stof en heb ik de opdrachten redelijk goed gemaakt.
D
Moet ik nog meer vragen stellen en/of oefenen

Slide 42 - Quiz