Woordsoorten

Taal - Woordsoorten
1 / 59
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 6

This lesson contains 59 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taal - Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Woordsoorten

Slide 2 - Mind map


Woordsoorten

het lidwoord
het zelfstandig naamwoord
het bijvoeglijk naamwoord 

Slide 3 - Slide


Woordsoorten

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 
Eerst even stil en luisteren (uitleg/herhaling)...

Slide 4 - Slide


Woordsoorten

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 
Eerst even stil en luisteren (uitleg/herhaling)...
...straks een actieve werkvorm (oefenen)!

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Het lidwoord (lw)
- bepaald: de/het
- onbepaald: een

Slide 7 - Slide

Het zelfstandig naamwoord (zn)
Geeft een naam aan mensen, dieren , planten of dingen.

Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten. (soortnamen)

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Hilde en Tijl zijn dus zelfstandige naamwoorden. (Eigennamen)

Slide 8 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
soortnamen (bv land, meisje): 
= een algemene naam voor iets
- hebben meestal een enkelvoud en een meervoud
- je kunt er een lidwoord voorzetten
- heeft vaak ook een verkleinvorm
- heeft een genus (m-v-o)

Slide 9 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
eigennamen (bv Yara, België): 
= een eigen, individuele naam voor een persoon/zaak
- we schrijven een hoofdletter

Slide 10 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en staat er meestal voor.
Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 11 - Slide

het bijvoeglijk naamwoord
Soms met je het verbuigen en zet je er een -e bij
bv. een mooi huis, een mooie fiets.

Bij veel bijvoeglijke naamwoorden zijn de trappen van vergelijking mogelijk.
handig - handiger - handigst

Slide 12 - Slide

het werkwoord (ww)
= kan je meestal doen
= kan je vervoegen bv Ik loop, jij loopt

Slide 13 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het: BEPAALDE lidwoorden
een: ONBEPAALD lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het: BEPAALDE lidwoorden
een: ONBEPAALD lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, planten en dingen
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het, een
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, planten en dingen
soortnamen: broer, juf, meisje
kat, koe, kip
boek, auto, fruit
eigennamen: Matts, Kalmthout, Stella - Matutina, België
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het, een
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren en dingen
broer, juf, meisje
kat, koe, kip
boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord
Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Slide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het, een
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren en dingen
broer, juf, meisje
kat, koe, kip
boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord
Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord
rode, blauwe, zachte, harde, ronde, rechthoekige,
jonge, oude, warme, korte, lange

Slide 20 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord - werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 21 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord - werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 22 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord - werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 23 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord - werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 24 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord - werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 25 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord - werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 26 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord - werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 27 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord-werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 28 - Slide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord- werkwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 29 - Slide

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 30 - Quiz

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 31 - Quiz

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.
A
onbepaald lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bepaald lidwoord

Slide 32 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
niet
D
leerling

Slide 33 - Quiz

Is "de" een bepaald of een onbepaald lidwoord?
A
onbepaald lidwoord
B
bepaald lidwoord

Slide 34 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 35 - Quiz

Is "leerling" een soortnaam of een eigennaam?
A
eigennaam
B
soortnaam

Slide 36 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 37 - Quiz

trappen van vergelijking

Slide 38 - Slide

stellende trap - vergrotende trap - overtreffende trap

bruisend - bruisender dan - het bruisendst
kleurrijk - kleurrijker dan - het kleurrijkst

Slide 39 - Slide

Wat is de vergrotende trap van
dun?

Slide 40 - Open question

Wat is de overtreffende trap van
leuk?

Slide 41 - Open question

Wat is de vergrotende trap van
veel?

Slide 42 - Open question

Wat is de overtreffende trap van
goed?

Slide 43 - Open question

Wat is de overtreffende trap van
laat?

Slide 44 - Open question

Wat is de vergrotende trap van
weinig?

Slide 45 - Open question

Als en dan
Hetzelfde = als
Mijn taart is net zo zoet als die van jou.
overtreffende trap, na ander(e)(s) = dan
Mijn taart is zoeter dan die van jou.
Die cultuur is helemaal anders dan die van ons.

Slide 46 - Slide

Onze klas is even goed ..... de andere eerstejaren.
A
als
B
dan

Slide 47 - Quiz

Mijn broer is groter ..... mijn moeder.
A
als
B
dan

Slide 48 - Quiz

Ik ben groter.....
A
als jou
B
als jij
C
dan jou
D
dan jij

Slide 49 - Quiz

Jij hebt evenveel punten.....
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 50 - Quiz

Ik ben groter ... jou.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 51 - Quiz

Die trui is net zo duur ... die broek.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 52 - Quiz

Mijn schoenen zijn viezer ... die van jou.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 53 - Quiz

Anders ... anders.
Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 54 - Quiz

Mijn taart is even groot ... die van jou.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 55 - Quiz

Opdracht (1/3)
Jullie krijgen zo een lege post-it.
Je bedenkt wat een zelfstandig naamwoord ook alweer was en
kijkt om je heen (klaslokaal):
welke zelfstandige naamwoorden zie je in de klas?
bijvoorbeeld: kast

Schrijf het zelfstandig naamwoord (alleen het zelfstandig naamwoord!) op je post-it en plak deze op het object. Blijf bij je post-it staan.

timer
2:00

Slide 56 - Slide

Opdracht (2/3)
Loop twee minuten rond in de klas en kijk wat je klasgenoten allemaal hebben opgeschreven/opgeplakt.

Na die twee minuten loop je naar een andere post-it dan die van jezelf. Je schrijft op die post-it het lidwoord dat bij dat zelfstandige naamwoord hoort.
Je blijft bij deze post-it staan.
timer
2:00

Slide 57 - Slide

Opdracht (3/3)
Loop twee minuten rond in de klas en kijk wat je klasgenoten allemaal voor lidwoorden hebben opgeschreven.

Na die twee minuten loop je naar een andere post-it dan die twee waar jij al op geschreven hebt. Je schrijft op die post-it een bijvoeglijk naamwoord dat bij dat lidwoord en zelfstandig naamwoord past.

Heb je er een opgeschreven? Dan ga je zitten op je eigen plek.
timer
2:00

Slide 58 - Slide

Werkboek 
woordsoorten: groene kaders lezen en aanduiden p. 126-127-129
p. 127-128 nr. 3 a - b
Bookwidget in planner.

Slide 59 - Slide