This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
B.7 Enkele onderzoeksmethoden
Slide 1 - Slide
Argumenten voor evolutie
a) Fossielen (versteende resten of afdrukken van organismen in gesteente)
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Hieruit blijkt dat meer ingewikkeld gebouwde organismen later zijn ontstaan dan de meer eenvoudig gebouwde organismen. Sommige soorten organismen hebben zich in een relatief korte tijd over grote gebieden verspreid en zijn daarna uitgestorven.
genoemd. Gidsfossielen worden voor ouderdomsbepaling van een gesteente gebruikt.
Slide 4 - Slide
Fossielen van deze organismen worden gidsfossielen genoemd. Gidsfossielen worden voor ouderdomsbepaling van een gesteente gebruikt.
Slide 5 - Slide
b) Homologie
Overeenkomst in bouw (b.v. vleugel van een vleermuis, de voorpoot van een mol en de arm van de mens bezitten dezelfde botten). Homologie duidt op een gelijke embryonale ontstaanswijze en dus op een gemeenschappelijke voorouder.
Slide 6 - Slide
Analogie: niet dezelfde embryonale ontstaanswijze. Door aanpassing aan hetzelfde milieu zijn organen met vergelijkbare bouw ontstaan (b.v. de vleugel van een vleermuis en de vleugel van een bij)
Slide 7 - Slide
c) Rudimentaire organen.Organen die hun functie verloren hebben en in de loop van de evolutie verdwijnen (b.v. de blinde darm van de mens). Dit duidt op een gemeenschappelijke voorouder met soorten die deze organen wel bezitten.
Slide 8 - Slide
d) Overeenkomst in embryonale ontwikkeling van verschillende soorten. Dit duidt op een gemeenschappelijke voorouder.
Slide 9 - Slide
Maken opdracht 22 en 23
(antwoorden staan in de ELO)
Slide 10 - Slide
Welke van de volgende organismen zal het best fossiliseren?
A
Een worm die na het sterven aan de lucht blijft blootgesteld.
B
Een worm die na het sterven van de lucht wordt afgesloten door sedimenten.
C
Een kever die na het sterven aan de lucht blijft blootgesteld.
D
Een kever die na het sterven van de lucht wordt afgesloten door sedimenten.