Hoofdstuk 4 Elektriciteit HV (Nova Max klas 2)

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 4
1 / 49
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Vandaag
- Herhaling met behulp van Lessonup
   van paragraaf 1 t/m 4


 

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
  • Elektrische energie

  • Isolerende en geleidende stoffen

  • Stroomsterkte

Slide 3 - Slide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
Bij deze stroomkring is het lampje met twee snoeren aangesloten op de batterij. Dit noemen we een stroomkring. 

    Slide 4 - Slide

    Paragraaf 1
    Elektrische stroom bestaat uit bewegende lading die door de onderdelen van de stroomkring beweegt. Onderbreek je de kring, dan valt de lading stil.

    • Elektrische energie
    Als het lampje brandt, dan verbruikt het elektrische energie. Deze energie wordt geleverd door de batterij.

      Slide 5 - Slide

      Paragraaf 1
      • Isolatoren en geleiders
                 Isolatoren                                      Geleiders
      rubber, hout, plastic, lucht.               alle metalen, zout water  en
                                                                              koolstof/grafiet.

        Slide 6 - Slide

        Paragraaf 1
        • Stroomsterkte
        Stroomsterkte (I) meet je in ampère (A).

        Stroomsterkte = de hoeveelheid lading die in één seconde op een bepaalde plek door de draad stroomt.



          Slide 7 - Slide

          Slide 8 - Slide

          Slide 9 - Slide

          Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
          A
          - Spanningsbron - Verbindingssnoeren - Verbruiker
          B
          - Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Verbruiker
          C
          - Stroommeter - Verbindingssnoeren - Verbruiker

          Slide 10 - Quiz

          Welke stoffen laten elektrische stroom gemakkelijk door?
          A
          koper, goud, steen
          B
          Rubber, ijzer, messing
          C
          zout water, zilver, brons
          D
          koolstof, ijzer, plastic

          Slide 11 - Quiz

          Een lamp gebruikt:
          A
          Elektrische stroom
          B
          Elektrische energie
          C
          Elektrische spanning
          D
          Elektrische weerstand

          Slide 12 - Quiz

          Welke drie stoffen zijn isolatoren?
          A
          Rubber, plastic en hout
          B
          Plastic, tin en hout
          C
          Rubber, koolstof en hout
          D
          Plastic, koper en glas

          Slide 13 - Quiz

          Stroomsterkte zegt je iets over:
          A
          Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
          B
          Hoe 'snel' de deeltjes gaan
          C
          Hoeveel elektrische energie een deeltje 'draagt'
          D
          Hoe 'energiek' een deeltje is

          Slide 14 - Quiz

          Wat is de eenheid van stroomsterkte?
          A
          Volt
          B
          Watt
          C
          Spanning
          D
          Ampére

          Slide 15 - Quiz

          Wat is de stroomsterkte?
          A
          4 A
          B
          0,4 A
          C
          0,04 A

          Slide 16 - Quiz

          Paragraaf 2
          •  Spanning

          • Spanningsbronnen
          • Batterijen in serieschakeling
          • Netspanning (230 volt uit het stopcontact)

          Slide 17 - Slide

          Paragraaf 2
          •  Spanning
          Spanning (U) meet je in volt (V).

          Spanning voor apparaten wordt geleverd door spanningsbronnen (geven constante spanning). 




          Slide 18 - Slide

          Paragraaf 2
            Spanningsbronnen:
            • Lichtnet
            • batterij
            • accu 
            • dynamo
            • (zonnepanelen)




            Slide 19 - Slide

            Paragraaf 2
              • Spanningsbronnen

              Een kleine batterij levert ongeveer 1,5 volt

              Een stopcontact levert ongeveer 230 volt

              Een (elektrische) trein rijdt op 1500 volt

              Spanning lager dan 24 V wordt gezien als veilig. 


              Slide 20 - Slide

              Paragraaf 2
              • Batterijen in serieschakeling

              Vaak heb je meer dan een batterij nodig om
              aan de juiste spanning te komen.
              Je moet de batterijen in serie schakelen.

              Als je dit goed (!) doet mag je de spanning optellen.

              Slide 21 - Slide

              Hoeveel spanning komt er thuis uit een stopcontact?
              A
              22 volt
              B
              23 volt
              C
              220 volt
              D
              230 volt

              Slide 22 - Quiz

              Wat is de eenheid van spanning en wat is het symbool van die eenheid?
              A
              Volt, V
              B
              volt, U
              C
              Watt, U
              D
              Watt, P

              Slide 23 - Quiz

              Wat is geen spanningsbron?
              A
              Batterij
              B
              Stopcontact
              C
              Accu
              D
              Stekker

              Slide 24 - Quiz

              Hoe meet je de spanning over een lampje?
              A
              Je plaatst de voltmeter parallel over het lampje
              B
              Je plaatst de voltmeter in serie met het lampje
              C
              Je plaatst de stroommeter parallel over het lampje
              D
              je plaatst de stroommeter in serie met het lampje

              Slide 25 - Quiz

              Als je 4 batterijen van 1,5 volt goed in serie schakelt, dan krijg je een totale spanning van:
              A
              5,5 volt
              B
              6,0 volt
              C
              2,66 volt
              D
              2,5 volt

              Slide 26 - Quiz

              Wanneer zijn batterijen goed in serie geschakeld, zodat je spanning bij elkaar mag optellen?
              A
              Achter elkaar, dan is het goed
              B
              Met de min van de eerste tegen de plus van de volgende
              C
              Maakt niet uit
              D
              Zolang het maar in serie is

              Slide 27 - Quiz

              Paragraaf 3
              • Symbolen

              • Serieschakeling
              • Parallelschakeling

              Slide 28 - Slide

              Paragraaf 3
              • Symbolen


              Slide 29 - Slide

              Paragraaf 3
              • Serieschakeling
              In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk.
              Spanning wordt verdeeld over de lampjes.
              Als 1 lampje kapot gaat, wordt de 
              stroomkring onderbroken en gaan
              de andere lampjes ook uit. 


              Slide 30 - Slide

              Paragraaf 3
              • Parallelschakeling
              In een parallelschakeling is de spanning overal gelijk.
              Stroomsterkte wordt verdeeld.

              Dit wordt ook bij je thuis gebruikt. Als
              een lamp kapot gaat, blijft de 
              koelkast wel gewoon werken. 

              Slide 31 - Slide

              Slide 32 - Slide

              Slide 33 - Slide

              Draad
              Batterij
              Lamp(je)
              Schakelaar
              Motor(tje)
              Stopcontact
              Bel
              Led

              Slide 34 - Drag question

              In een serieschakeling is de:
              A
              Stroomsterkte overal gelijk
              B
              Spanning overal gelijk
              C
              Energie overal gelijk
              D
              Vermogen overal gelijk

              Slide 35 - Quiz

              In een parallelschakeling is de:
              A
              Stroomsterkte overal gelijk
              B
              Spanning overal gelijk
              C
              Energie overal gelijk
              D
              Vermogen overal gelijk

              Slide 36 - Quiz

              Lampje 3 heeft een stroomsterkte van 0,5A. Bij lampje 1 meet je een stroomsterkte van 0,2A. Hoe groot is de stroomsterkte bij lampje 2?
              A
              0,2A
              B
              0,3A
              C
              0,5A

              Slide 37 - Quiz

              Paragraaf 4
              • Vermogen
              Vermogen (P) vertelt je hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 seconde verbruikt.
              Vermogen bereken je in Watt (W).

              Bij sommige apparaten is vermogen steeds gelijk, bij andere is het afhankelijk van het gebruik. 

              Slide 38 - Slide

              Paragraaf 4
                • Formule

                       V𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛 = 𝑠𝑝𝑎𝑛𝑛𝑖𝑛𝑔 × 𝑠𝑡𝑟𝑜𝑜𝑚𝑠𝑡𝑒𝑟𝑘𝑡𝑒


                Denk daarbij ook aan gebruik van de juiste eenheden! 

                P=UI

                Slide 39 - Slide

                Paragraaf 4
                Grootheid is 'wat' je meet. Eenheid is 'waarin' je het meet. 
                Grootheid
                symbool
                Eenheid
                symbool
                vermogen
                P
                watt
                W
                spanning
                U
                volt
                V
                stroomsterkte
                I
                ampere
                A

                Slide 40 - Slide

                Oefenen 
                Een oplaadbare batterij levert een spanning van 1.2V. De batterij wordt gebruikt voor een zaklantaarn. De stroomsterkte door de zaklantaarn is 2000 mA.
                Bereken het vermogen van de zaklantaarn.

                Slide 41 - Slide

                Slide 42 - Slide

                De juiste formule om het vermogen te berekenen is:
                A
                spanning+stroomsterkte
                B
                spanningstroomsterkte
                C
                spanningstroomsterkte
                D
                stroomsterktespanning

                Slide 43 - Quiz

                De juiste formule is:
                A
                P=U+I
                B
                P=UI
                C
                P=UI
                D
                P=UI

                Slide 44 - Quiz

                Een snoer van 100 kerstlampjes sluit je aan op een adapter die een spanning levert van 12 V. De stroomsterkte is 2 A.'
                Bereken het vermogen dat de lampjes gebruiken
                A
                200W
                B
                24W
                C
                1200W
                D
                6W

                Slide 45 - Quiz

                Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
                A
                250 000 kW
                B
                0,250 kW
                C
                2,5 kW
                D
                25 kW

                Slide 46 - Quiz

                Grootheid
                eenheid
                Afkorting
                Afkorting
                Vermogen
                Stroomsterkte
                Spanning 
                P
                I
                V
                Ampère
                A
                W
                U
                Watt
                Volt

                Slide 47 - Drag question

                Een waterkoker heeft een vermogen van 2000 W. Wat is de stroomsterkte die door het apparaat gaat als hij aanstaat?
                A
                8,7 A
                B
                46 A
                C
                230 A
                D
                460 A

                Slide 48 - Quiz

                Een lamp heeft een vermogen van 72 W. De stroomsterkte is 6 A. Welke spanning heb je nodig om de lamp goed te laten branden?
                A
                0,1 V
                B
                10 V
                C
                12 V
                D
                230 V

                Slide 49 - Quiz