K4d 6.3 gramm

K4d - vrij 13 sep
- Twee zinnen ontleden (klassikaal).
- Werk aan deze LessonUp en aan de werkbladen!

P.s. Bij de toets mag je het stappenplan niet gebruiken!
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

K4d - vrij 13 sep
- Twee zinnen ontleden (klassikaal).
- Werk aan deze LessonUp en aan de werkbladen!

P.s. Bij de toets mag je het stappenplan niet gebruiken!

Slide 1 - Slide

WOORDSOORTEN
LW = lidwoord = de/het/een
ZN = zelfstandig naamwoord = mens, dier, plant, ding en namen
BN = bijvoeglijk naamwoord = zegt iets over ZN
WW = werkwoord = geeft aan wat iets of ieman doet
VZ = voorzetsel =  een 'kooi'-woord
TW = telwoord = geeft aan hoeveel of de hoeveelste
PSV = persoonlijk voornaamwoord = staat op de plek van een 
naam of persoon (ik, mij, me. jij, jou, jullie, zij, hij)
BZV = bezittelijk voornaamwoord = geeft aan van wie iets is (mijn, jouw, haar, zijn, hun)


Slide 2 - Slide

De grote HOND is weggelopen.
A
LW
B
ZN
C
WW
D
BN

Slide 3 - Quiz

DE grote hond is weggelopen.
A
LW
B
ZN
C
WW
D
BN

Slide 4 - Quiz

De GROTE hond is weggelopen.
A
LW
B
ZN
C
WW
D
BN

Slide 5 - Quiz

ZIJ geven hun leraar een applaus.
A
PSV (persoonlijk voornaamwoord)
B
BZV (bezittelijk voornaamwoord)

Slide 6 - Quiz

HUN auto is gestolen.
A
PSV (persoonlijk voornaamwoord)
B
BZV (bezittelijk voornaamwoord)

Slide 7 - Quiz

Zij heeft HAAR kleren gestreken.
A
PSV (persoonlijk voornaamwoord)
B
BZV (bezittelijk voornaamwoord)

Slide 8 - Quiz

Wanneer ALS en wanneer DAN?
ALS gebruik je bij een vergelijking:
Hij is net zo groot ALS ik.
Zij is even slim ALS de rest.

DAN gebruik je bij een vergrotende trap:
Hij is groter DAN ik.
Zij is slimmer DAN de rest.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Link

Ga naar de site van Talent
Ga naar 6.3 en maak:
- oefening 1 t/m 7 (over woordsoorten)
- oefening 8 t/m 14 (over jou/jouw of als/dan)
- en opdracht 15

Slide 12 - Slide