NT2 les week 22

NT2 les week 22
1 / 54
next
Slide 1: Slide
Nederlands NT2Middelbare schoolvmbo b, havoLeerjaar 3

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

NT2 les week 22

Slide 1 - Slide

NT2 les week 22
Lesdoelen

  • Ik kan de betekenis van de 'woorden van de week' uitleggen.
  • Ik kan onregelmatige werkwoorden correct gebruiken.
  • Ik voeg elke week 9 (of meer) nieuwe woorden aan mijn woordenschrift toe (en deel dit met BALS) 
  • Ik ken het belang van mijn woordenschrift


Slide 2 - Slide

woorden van week 22
  • gulzig
  • relativeren

Slide 3 - Slide

woorden van week 22
gulzig (bn)

Gulzig betekent dat je heel snel en veel eet of drinkt, alsof je niet kunt stoppen of heel veel honger hebt.

Hij at zo gulzig dat hij er buikpijn van kreeg.

Na het rennen dronk ze gulzig een groot glas water leeg.



Een Labrador is gulzig door zijn genen. Door een mutatie zijn de honden geneigd om meer te eten dan goed voor ze is.

Slide 4 - Slide

gulzig
Synoniemen:                                      Antoniemen:
- vraatzuchtig                                    - rustig (eten)
- schrokkend                                      - beheerst
- ongeduldig (in gedrag)          

de gulzigheid = de eigenschap dat iemand gulzig is. (Zijn gulzigheid was onbeleefd.)

Slide 5 - Slide

Andere bijvoeglijke naamwoorden bij eten:
Sloom = je eet langzaam, alsof je geen zin hebt of moe bent.
 - Ze zat sloom aan haar bord te peuzelen.
Smakkend (bij gebruik als bijvoeglijk deelwoord) = je eet met geluid, met open mond.
- Ze zat smakkend te eten, tot ergernis van haar broer.
Kieskeurig = je eet niet zomaar alles; je bent kritisch.
- Hij is heel kieskeurig: hij lust alleen witte rijst en kip.


Slide 6 - Slide

woorden van week 22
relativeren (werkwoord)

Relativeren betekent dat je iets minder erg of minder belangrijk maakt, door het in een ruimer perspectief te plaatsen.

Kort gezegd: 
Je zegt dat iets niet zo erg is als het lijkt.

Slide 7 - Slide

relativeren
Mijn vader relativeerde als iets tegenzat — hij bleef rustig en zag altijd het grotere geheel.

Door te relativeren besef je vaak dat een kleine tegenslag geen reden is om op te geven.



Slide 8 - Slide

relativeren
Synoniemen:                                      Antoniemen:
- kalmeren                                           - overdrijven
- verzachten                                       - opblazen
- nuchter bekijken                           - dramatiseren
                                                                  - groter maken



Slide 9 - Slide

E
Verschil  tussen relativeren en nuanceren: 

Relativeren

🔹 Je zegt dat iets minder erg of minder belangrijk is dan het lijkt./ Je maakt iets kleiner of stelt het            geruststellend voor.

Voorbeeld:
“Ze leerde relativeren tijdens haar middelbare schooltijd; niet alleen cijfers zijn belangrijk op school."

Nuanceren

🔹 Je geeft meer details of zegt dat iets niet zwart-wit is. / Je maakt een uitspraak preciezer of minder extreem.

Voorbeeld:
“Minder vlees eten is goed voor het milieu, maar de proteïne in vlees is vaak lastig te vervangen door bonen."

Geen echte synoniemen. Ze lijken op elkaar, maar:
Relativeren is meer geruststellend, kleiner maken.  (= het is niet zo erg als het lijkt)
Nuanceren is preciezer maken, meer details geven.  (= het ligt iets ingewikkelder dan je zegt)

Slide 10 - Slide

E
Afgeleide woorden van relativeren

🔹 Relativering (zelfstandig naamwoord)
       = het proces waarbij je iets minder erg laat lijken.

  • Zijn relativering van het probleem stelde de klas gerust.



🔹 Relativerend (bijvoeglijk naamwoord)
      = iets wat helpt om rustig of nuchter te kijken naar een probleem.

  • Haar relativerende opmerking zorgde voor ontspanning.


Slide 11 - Slide

Herhaling woorden van de week

Slide 12 - Slide

Een onderwerp is controversieel als...
A
iedereen het er over eens is
B
iedereen het begrijpt
C
het moeilijk uit te leggen is
D
mensen er sterk van mening over verschillen

Slide 13 - Quiz

Noem een onderwerp dat jij controversieel vindt en leg in één zin uit waarom er verschillende meningen over zijn.

Slide 14 - Open question

Je klasgenoot zegt bezorgd:
"Ik heb vast een onvoldoende voor die toets! Echt alles ging fout!"

Schrijf een relativerende reactie.




Slide 15 - Open question

Noem iets wat je kunt doen om je blik op de wereld te verruimen. Leg kort uit waarom dat helpt.

Slide 16 - Open question

Waarom is het belangrijk dat een politicus goed luistert naar zijn of haar achterban?

Slide 17 - Open question

Schrijf in telegramstijl wat jij gisteren hebt gedaan. (zorg dat het toch duidelijk is)

Slide 18 - Open question

Waarom kiezen auteurs of regisseurs er soms voor om alleen een fragment te tonen in een trailer of samenvatting? Wat is het effect?

Slide 19 - Open question

E
Mogelijke antwoorden:

  • Om de nieuwsgierigheid van het publiek te wekken zonder alles te verklappen.
  • Omdat een fragment een spannend of belangrijk moment laat zien dat mensen aantrekt.
  • Het helpt om de sfeer of het thema van de hele film kort te laten zien.

Slide 20 - Slide

Je zoekt iets op Google. Soms vind je met een trefwoord geen goede resultaten. Wat zou je dan aanpassen aan je zoekstrategie?

Slide 21 - Open question

E
Mogelijke antwoorden:

  • Een ander of specifieker trefwoord proberen dat beter past bij wat je zoekt.
  • Synoniemen gebruiken om meer variatie in je zoekopdracht te brengen.
  • Meerdere trefwoorden combineren met EN of AND om zoekresultaten te verfijnen.
  • Kijken of je trefwoord te algemeen is en proberen het juist concreter te maken.


Slide 22 - Slide

Wat is het laatste wat je hebt aangeschaft?

Slide 23 - Open question



Slide 24 - Open question



Slide 25 - Open question



Slide 26 - Open question

De 4 tijden (ott/ovt/vtt/vvt)
regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Slide 27 - Slide

Vul de juiste vorm in (o.t.t.)
De leerling .... heel graag op het HWC blijven.
(willen)

Slide 28 - Open question

WILLEN - Tegenwoordige tijd (nu)
 Ik wil graag op vakantie naar Italië.
Jij wilt een nieuwe telefoon, toch?
Hij wil liever thuisblijven vanavond.
Zij wil zich beter concentreren op school.

Wij willen samen een spreekbeurt houden.
Jullie willen allemaal goede cijfers halen.
Zij (meervoud) willen niet meedoen met gym.


Let op:
Alleen bij “jij” schrijf je wilt (maar je zegt vaak gewoon “wil”).
Bij hij/zij/het is het altijd “wil” — nooit “wilt”.

Slide 29 - Slide

Vul de o.t.t. in:
Jij ..... een nieuwe laptop voor school.
(willen)

Slide 30 - Open question

Vul de o.t.t in:
Mijn vader.... een andere auto kopen.
(willen)

Slide 31 - Open question

Tegenwoordige tijd (nu)
De meeste werkwoorden krijgen in de tegenwoordige tijd bij hij/zij/het een -t achter de stam, bijvoorbeeld:

Hij loopt   -      Zij werkt   -     Het regent  -    De school opent     -   Mijn vader fietst   -   De kat spint 

Maar bij modale hulpwerkwoorden is dat anders! Modale hulpwerkwoorden krijgen géén -t bij hij/zij/het
                                                       
mogen                                                                  Hij mag vandaag thuisblijven.
zullen                                                                    Zij zal morgen op tijd zijn.
kunnen                                                                 Hij kan goed piano spelen.
moeten                                                                 Hij moet zijn huiswerk maken.
willen                                                                     Zij wil een nieuwe jas kopen.
zouden                                                                  Hij zou graag mee willen doen

Slide 32 - Slide

Zet de zin in de o.v.t.:
Jij verlaat het lokaal zonder iets te zeggen.

Slide 33 - Open question

Zet de zin in de o.v.t. (en 2e helft in v.v.t.):
Hij beweert dat hij het huiswerk heeft gemaakt.

Slide 34 - Open question

Zet de zin in de o.v.t.:
De leraar overtuigt ons van zijn gelijk.

Slide 35 - Open question

Zet de zin in de voltooid tegenwoordige tijd:
De schrijver beschrijft de scène heel levendig.
.

Slide 36 - Open question

Zet de zin in de voltooid tegenwoordige tijd:
Ik neem deel aan het debat.

Slide 37 - Open question

Zet de zin in de voltooid tegenwoordige tijd:
Jij beslist te laat over je profiel.

Slide 38 - Open question

Zet het zinsdeel van de vroegste handeling in de voltooid verleden tijd (vvt) en het zinsdeel van de latere handeling in de onvoltooid verleden tijd (ovt).
Ik lees het boek voordat de les begint.

Slide 39 - Open question

Zet het zinsdeel van de vroegste handeling in de voltooid verleden tijd (vvt) en het zinsdeel van de latere handeling in de onvoltooid verleden tijd (ovt).
Wij vertrekken al voordat jij aankomt.

Slide 40 - Open question

Zet het zinsdeel van de vroegste handeling in de voltooid verleden tijd (vvt) en het zinsdeel van de latere handeling in de onvoltooid verleden tijd (ovt):
Ik ruim mijn kamer op nadat mijn moeder dat vraagt.

Slide 41 - Open question

Welke woorden heb je deze les geleerd?


Slide 42 - Open question

Welk woord vond je deze week het nuttigst of interessantst — en waarom?

Slide 43 - Open question

Mini-schrijftaak: relativeren
Opdracht:
Je hebt net een slecht cijfer teruggekregen voor een toets waar je veel voor had geleerd. Schrijf een kort stukje (4–6 zinnen) waarin je uitlegt hoe je probeert te relativeren. Wat zeg je tegen jezelf op zo'n moment?

Gebruik in je tekst het woord “relativeren” en minstens twee van de onderstaande woorden:

Keuzewoorden: 
toch - eigenlijk - meevallen - zwaar - achteraf - vergelijken - gevoel - fout - - dramatisch -volgende keer





Slide 44 - Slide

Mini-schrijftaak: relativeren (differentiatie)
Opdracht:
Je hebt net een slecht cijfer teruggekregen voor een toets waar je veel voor had geleerd. Schrijf een kort stukje (4–6 zinnen) waarin je uitlegt hoe je probeert te relativeren. Wat zeg je tegen jezelf op zo'n moment?

Gebruik in je tekst het woord “relativeren” en minstens twee van de onderstaande woorden:

Keuzewoorden: 
nuance  - overdrijven - in perspectief plaatsen - beschouwen - rationeel  - gevoelsmatig -
consequentie nuchter - dramatisch





Slide 45 - Slide

Nut en belang van woordenschrift
Een grote woordenschat is cruciaal voor begrijpend lezen, luistervaardigheid, én schrijven op zowel SE als CE!

Bij havo/vwo moeten je zelf kunnen redeneren, samenvatten, standpunten onderbouwen. Zonder goede woorden is dat letterlijk onmogelijk.
Vergelijk deze zinnen over wat je vond van een slecht cijfer:

  • “Het was niet leuk.”
  • “Het was teleurstellend, maar ik kon het gelukkig relativeren.”
➝ Welke zin laat je slimmer overkomen?

Slide 46 - Slide

Nut en belang van woordenschrift
Je hersenen zijn als een gereedschapskist. Elk woord is een nieuw stuk gereedschap. Hoe meer je hebt, hoe beter je iets kunt uitleggen, overtuigen of je mening onderbouwen.

Je hersenen zijn als een gereedschapskist. Zonder woorden heb je geen gereedschap. Dan sta je straks op je eindexamen met alleen een hamer, terwijl je een schroevendraaier nodig hebt


Slide 47 - Slide

Woordenschrift
Wat is een woordenschrift?

Een woordenschrift is een speciaal schrift waarin jij nieuwe Nederlandse woorden opschrijft die je leert.

Je gebruikt het om:

  • (Frequente) woorden beter te onthouden.
  • Sneller beter Nederlands te leren.

Slide 48 - Slide

Woordenschrift
Waarom is een woordenschrift handig?

✅ Je leert woorden beter.
✅ Je ziet hoe je een woord gebruikt in een zin.
✅ Je kunt altijd terugkijken als je iets vergeet.
✅ Het is jóuw eigen boekje – je maakt het op jouw manier!


Slide 49 - Slide

Woordenschrift
Tips voor gebruik:

  • Schrijf regelmatig nieuwe woorden op (bijvoorbeeld 3 per dag).
  • Herhaal de woorden af en toe.
  • Werk netjes, zodat je het goed kunt lezen.
  • Gebruik kleur of plaatjes om het leuker te maken!


Slide 50 - Slide

Woordenschrift
📝 Wat schrijf je op in je woordenschrift?

Voorbeeld
📌 Het woord polarisatie
📚 Betekenis: Het sterker worden van tegenstellingen tussen groepen mensen.
✍️ Een zin met het woord: Door polarisatie praten mensen steeds minder met elkaar.
🖼️ Een tekening of plaatje (Bijvoorbeeld twee groepen mensen tegenover elkaar met een kloof ertussen)

Slide 51 - Slide

Huiswerk week 23
  • Leer alle onregelmatige werkwoorden 
  • Vul je woordenschrift aan met minimaal 9 nieuwe woorden en deel je woordenschrift met mij einde van deze week! 
(denk daarbij aan het delen met mogelijkheid tot bewerken 
- het pennetje!)



Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide

Schrijfopdracht: relativeren in het dagelijks leven
Afgelopen zaterdag gingen we bij een kat in Rotterdam kijken die te koop stond. De eigenaren zeiden dat hij een beetje verlegen was, maar wel sociaal. Toen we er waren, bleek dat niet waar: de kat was erg angstig, bang en leek onderprikkeld. Hij dook meteen weg zodra we binnenkwamen. Het huis was ook heel vies en ik schrok daar nogal van. Ik voelde me eerst erg verdrietig en schuldig dat ik de kat daar had achtergelaten en dat we voor niets naar Rotterdam waren gereden, maar later kon ik het gelukkig relativeren. Het was hún verantwoordelijkheid dat ze de kat en zijn situatie anders hadden voorgesteld, niet die van ons. Mijn man en ik hadden ons best gedaan en konden er niets aan veranderen.



Slide 54 - Slide