devoir en recevoir

1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Devoir et Recevoir
De werkwoorden devoir en recevoir staan centraal in deze opdracht. Je moet ze in 5 tijden kennen;
  • De présent (tegenwoordige tijd)
  • Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd)
  • Imparfait (onvoltooid verleden tijd)
  • De futur (de toekomende tijd)
  • De conditionnel (de onvoltooid verleden toekomende tijd)

Slide 2 - Slide

De présent
Je kan als je een Franse zin leest aan het werkwoord zien in welke tijd deze staat. 
Speelt er iets zich af in het nu? Dan spreken we van de tegenwoordige tijd, in het Frans heet dat le présent.

Slide 3 - Slide

De passé composé
Le passé composé kennen we in het Nederlands als de voltooid tegenwoordige tijd. Een voorbeeld is bijvoorbeeld:
“Ik heb gelopen.” 
In het Nederlands vervoeg je de meeste werkwoorden met “hebben” en "zijn”. 
In het Frans ook, met het werkwoord “avoir” of het werkwoord “être”. 
Avoir en être zijn de hulpwerkwoorden die je gebruikt om de passé composé te maken.

Slide 4 - Slide

De imparfait
In het Nederlands ziet de onvoltooid verleden tijd er zo uit: 
– wachten = ik wachtte 
– zitten = wij zaten 
– zijn = jij was

In het Nederlands zijn de onvoltooid verleden tijdsvormen behoorlijk onregelmatig, in het Frans zijn ze bijna allemaal regelmatig! 
Zo wordt de imparfait een makkie!

Slide 5 - Slide

De futur
In het Nederlands heet de futur simple de onvoltooid toekomende tijd. In deze vorm zeg je dat je iets zal doen, bijvoorbeeld: “Ik zal de futur simple uitleggen.” 
De futur simple maak je door achter het hele werkwoord de uitgangen van ‘avoir’ te zetten.

De futur proche maak je met: aller + hele werkwoord. Aller vervoeg je, het hele werkwoord blijft altijd hetzelfde. 

Slide 6 - Slide

De conditonnel
Voor wie de futur simple onder de knie heeft, is de conditionnel présent een makkie! Het enige wat je moet leren is hoe je de conditionnel présent moet vormen en welke de uitzonderingen zijn. Het enige waar je voor moet opletten is de vertaling: "zal" voor de futur simple, "zou" voor de conditionnel présent. De conditionnel présent wordt gebruikt om iets beleefd te vragen en om een wens uit te drukken.

Slide 7 - Slide


1. Vous ...... remplir cette fiche.
A
dois
B
avez
C
devez
D
recevez

Slide 8 - Quiz

2. Tous les jours, je ..... un mail de mon copain français.
A
reçois
B
dois
C
j'ai reçu
D
reçoit

Slide 9 - Quiz

3. Pour aller à l'école, mon grand-père ...... faire 5 kilomètres à pied. (imparfait)
A
avait
B
récevait
C
devrait
D
devrais

Slide 10 - Quiz

4. Quand est-ce que tu ....... ce paquet?
(futur)
A
recevrait
B
recevra
C
recevrions
D
recevras

Slide 11 - Quiz

5. Marie et Louis ...... cinq euros d'argent de poche par semaine.
A
recevez
B
reçoivent
C
devraient
D
ont reçu

Slide 12 - Quiz

6. J'....... travailler tout le week-end à mon exposé d'histoire. (p.c.)
A
ai du
B
ai reçu
C
ai dû
D
ai ai ai

Slide 13 - Quiz

7. Cette semaine, nous ..... les élèves d'un lycée parisien.
A
recevez
B
recevions
C
avons reçu
D
recevons

Slide 14 - Quiz

8. Tu ne .... pas oublier ton sac.
A
dois
B
recevas
C
doit
D
reçu

Slide 15 - Quiz

9. Vous ...... mieux écouter le prof. (conditionnel)
A
devriez
B
devrions
C
receviez
D
reçoivent

Slide 16 - Quiz

10. Nous ..... ton message avant notre départ. (p.c)
A
sommes reçu
B
avons dû
C
avons reçu
D
avons reçevoir

Slide 17 - Quiz

................ éviter les situations stressantes.
(jij moest)

Slide 18 - Open question

................. se concentrer avant som premier saut. (de vrouw heeft moeten)

Slide 19 - Open question

............. accepter ce défi cpmplètement fou (jullie moeten niet)

Slide 20 - Open question

.......... vérifier les conditions météorologiques. (wij zullen moeten)

Slide 21 - Open question

......... de consignes de sécurité supplémentaires. (zij kregen geen)

Slide 22 - Open question

........... un bouquet de fleurs après sa présentation. (Lydie heeft gekregen)

Slide 23 - Open question