Quiz H2

Quiz! test je kennis
2.1 Oriëntatie
2.2 Het leven in een Griekse stadstaat
2.3 Geloof en cultuur bij de Grieken
2.4 Het Romeinse Rijk
2.5 Romanisering
1 / 23
next
Slide 1: Slide
geschiedenisVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Quiz! test je kennis
2.1 Oriëntatie
2.2 Het leven in een Griekse stadstaat
2.3 Geloof en cultuur bij de Grieken
2.4 Het Romeinse Rijk
2.5 Romanisering

Slide 1 - Slide

2.1 Oriëntatie

Slide 2 - Slide

In welke periode was de Tijd van de Grieken en Romeinen?
A
3000 v.C. - 500 n.C.
B
750 v.C. - 750 n.C.
C
750 v.C. - 500 n.C.
D
3000 v.C. - 300 n.C.

Slide 3 - Quiz

2.2 Het leven in een Griekse stadstaat

Slide 4 - Slide

Wanneer ontstonden de poleis in het oude Griekenland?
A
700 v.C.
B
750 v.C.
C
500 v.C.
D
3000 v.C.

Slide 5 - Quiz

Hoeveel poleis waren er in het oude Griekenland?
A
250
B
1000
C
700
D
500

Slide 6 - Quiz

Wie heeft de macht bij een democratie?
A
een erfelijke koning
B
één persoon (tiran)
C
het volk
D
een kleine groep edelen

Slide 7 - Quiz

Hoe werd je een slaaf in het oude Griekenland?
A
gevangengenomen in een oorlog of ouders zijn slaaf
B
armoede of gevangengenomen door slavenhandelaren
C
armoede of ouders zijn slaaf
D
gevangengenomen door slavenhandelaren of gevangengenomen tijdens een oorlog

Slide 8 - Quiz

2.3 Geloof en cultuur bij de Grieken

Slide 9 - Slide

Stelling: Goden werden gebruikt als verklaring voor bijv. natuurverschijnselen.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Wie waren de broers van de oppergod Zeus?
A
Hades en Olympus
B
Poseidon en Apollo
C
Hades en Poseidon
D
Apollo en Athene

Slide 11 - Quiz

Voor welke god werden de Olympische spelen georganiseerd?
A
Olympus
B
Zeus
C
Athene
D
Poseidon

Slide 12 - Quiz

Wie ontdekte dat mensen bijv. ziek werden als ze ongezond leefden of als ze niet goed voor zichzelf zorgen?
A
Socrates
B
Julius Caesar
C
Hippocrates
D
Zeus

Slide 13 - Quiz

2.4 Romeinse Rijk

Slide 14 - Slide

Wanneer ontstond Rome?
A
500 v.C.
B
300 v.C.
C
300 v.C.
D
750 v.C.

Slide 15 - Quiz

Wanneer was het Romeinse Rijk op zijn grootst?
A
200 v.C.
B
500 v.C.
C
200 n.C.
D
500 n.C.

Slide 16 - Quiz

Wie noemde zich al eerste caesar, in het Nederlands betekent dat keizer?
A
Julius Caesar
B
Augustus
C
Nero
D
Alexander de Grote

Slide 17 - Quiz

2.5 Romanisering

Slide 18 - Slide

Begrip: Door verovering van Griekenland raakten de Romeinse en Griekse cultuur met elkaar vermengd.
A
Romeinse cultuur
B
nieuw-Griekse cultuur
C
Grieks-Romeinse cultuur
D
Romeins-Griekse cultuur

Slide 19 - Quiz

Begrip: Het overnemen van de Romeinse cultuur door volken die bij het Romeinse rijk hoorden.
A
Romaniseren
B
Romeiniseren

Slide 20 - Quiz

Wat zijn de voordelen van het Romeins burgerschap?
A
je mocht in het leger, minder belasting
B
niet zonder rechtszaak gestraft worden en bestuurder worden
C
je kreeg land en je mocht in het leger
D
minder belasting, bestuurder worden en niet zonder rechtszaak gestraft worden

Slide 21 - Quiz

Noem twee Germaanse volken:
A
Romeinen en Bataven
B
Duitsers en Friezen
C
Friezen en Bataven
D
Engelsen en Duitsers

Slide 22 - Quiz

Hoe noemden de Romeinen hun oppergod?
A
Zeus
B
Jupiter
C
Apollo
D
Poseidon

Slide 23 - Quiz