Examentraining II Onderzoek

Examentraining II

Onderzoek
1 / 43
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Examentraining II

Onderzoek

Slide 1 - Slide

Wat zijn Indicatoren?
A
Zij maken variabelen meetbaar.
B
Zij zorgen ervoor dat je een variabele kunt onderzoeken
C
zij zijn nodig voor het operationaliseren.
D
A,B en C zijn juist

Slide 2 - Quiz

Causaal model
A
daarin staan alleen variabelen die effect hebben op elkaar
B
conceptueel model
C
resultaten die niet op toeval berusten
D
Literatuurstudie

Slide 3 - Quiz

Conceptueel model
A
daarin staan alleen variabelen die effect hebben op elkaar
B
In dit model staan de hokjes en pijlen voor hypothesen.
C
de visuele weergave van de verwachte oorzaak-gevolgrelatie in je onderzoek.
D
B en C zijn juist, A is onjuist

Slide 4 - Quiz

Variabele
A
wetmatigheid
B
Kenmerk van een actor of samenleving die kan variëren.
C
het je eigen maken van een cultuur
D
een vorm van een hypothese

Slide 5 - Quiz

Onafhankelijke variabele
A
Dit is een variabele die wijzelf kunnen manipuleren.
B
Dit is een variabele die wordt beïnvloed.
C
is de Oorzakelijke variabele.
D
Alleen B is onjuist.

Slide 6 - Quiz

Afhankelijke variabele
A
Deze staat altijd rechts in het model
B
effect- of gevolgvariabele
C
A en B zijn juist
D
is meetbaar

Slide 7 - Quiz

Interveniërende variabele
A
staat tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele in.
B
is zowel onafhankelijke als afhankelijke variabele
C
staat geheel links in het model
D
A en B zijn beide juist

Slide 8 - Quiz

Interactievariabele en -effect
A
tegelijk afhankelijke en onafhankelijke variabele
B
staat uiterst rechts in het model
C
causaal verband
D
derde variabele die invloed heeft op de relatie van de twee andere variabelen.

Slide 9 - Quiz

Significant
A
afhankelijke variabelen
B
resultaten berusten niet op toeval
C
onafhankelijke variabelen
D
resultaten berusten op toeval

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

We zien hier
A
een interveniërende variable
B
een interactievariabele

Slide 12 - Quiz

Betrouwbaarheid

Slide 13 - Mind map

Betrouwbaarheid:
 meetfouten minimaal, zo nauwkeurig mogelijk. Vaststellen door herhaalde metingen.

Slide 14 - Slide

Validiteit

Slide 15 - Mind map

Validiteit
in hoeverre de meting van het beoogde verschijnsel geldig is (eigenschap meetinstrument)

Slide 16 - Slide

Interne Validiteit

Slide 17 - Mind map

Interne Validiteit
de mate waarin een meetinstrument meet wat de onderzoeker beoogt te meten 

Slide 18 - Slide

Externe Validiteit

Slide 19 - Mind map

Externe Validiteit
 generaliseerbaarheid van een onderzoek: zijn de resultaten generaliseerbaar voor een grotere/andere populatie dan de onderzochte? 

Slide 20 - Slide

Representativiteit

Slide 21 - Mind map

Representativiteit
 de steekproef weerspiegelt daadwerkelijk de beoogde populatie: iedereen in de populatie heeft dezelfde kans gehad om in de steekproef terecht te komen = Aselect: geen selectiecriterium toegepast. 
opbouw van de steekproef = opbouw van de populatie: ouderen/jongeren, m/v, hoog/laag opgeleiden en/of personen met of zonder migratieachtergrond (%)

Slide 22 - Slide

In het onderzoek over segregatie naar herkomst, dat vrijdag is gepubliceerd, berekende het CBS de kans dat inwoners van Nederland in aanraking komen met mensen van andere komaf. De onderzoekers brachten daarvoor ieders buren, klasgenoten, collega’s, familie en huisgenoten in kaart. 
Op basis daarvan bepaalden ze de segregatiescore: die loopt van 0 (niemand van dezelfde afkomst in de omgeving) tot 1 (geheel omringd door soortgelijke mensen). 

Inwoners van Nederlandse herkomst scoorden gemiddeld een 0,35, tegenover 0,22 voor mensen van Marokkaanse komaf, en een score van 0,15 voor degenen met Surinaamse wortels. Mensen van Nederlandse komaf met een inkomen dat tot de hoogste 20 procent van het land behoort, hadden met 0,42 de hoogste score.

Slide 23 - Slide

Formuleer een hypothese over het onderzoek

Slide 24 - Open question

Mensen van Nederlandse afkomst en een hoog inkomen zijn het vaakst omringd door eigen mensen 

Slide 25 - Slide

Onafhankelijke variabele

Slide 26 - Mind map

Afhankelijke variabele

Slide 27 - Mind map

Mensen van Nederlandse afkomst en een hoog inkomen zijn het vaakst omringd door eigen mensen 
Onafhankelijk: afkomst / hoogte inkomen
Afhankelijk: mate van omringen met eigen mensen

Slide 28 - Slide

Variabele
 VARIABEL!!! Mate van / hoeveelheid

Onafhankelijk = Oorzaak
Afhankelijk = gevolg

Slide 29 - Slide

Correlatie of causaal verband

Slide 30 - Mind map

Correlatie
samenhang (een verband) tussen variabelen, geen oorzaak-gevolg verband, er is een derde interveniërende variabele de oorzaak. 
Skateschoenen => Blessures, interveniërend = skaten. 
Positief: ene variabele groter/kleiner => andere ook. 
Negatief: ene groter => andere kleiner

Slide 31 - Slide

Causaal verband voorbeeld

Slide 32 - Mind map

Causaal verband
oorzaak-gevolg verband

Slide 33 - Slide

Het CBS analyseerde de ‘persoonsnetwerken’ van alle mensen die tussen 2009 en 2020 in Nederland stonden ingeschreven. De hoeveelheid huisgenoten, maar ook de familie, buren, collega’s en klasgenoten met een andere achtergrond zijn daarbij in kaart gebracht. “We weten niet of deze mensen daadwerkelijk contact met elkaar hebben”, zegt CBS-onderzoeker Tanja Traag. “Onlinecontacten, vriendschappen en kennissen zijn niet geanalyseerd.”

Slide 34 - Slide

Welk begrip past hierbij
A
representativiteit
B
interne validiteit
C
externe validiteit
D
betrouwbaarheid

Slide 35 - Quiz

Interne Validiteit
de mate waarin een meetinstrument meet wat de onderzoeker beoogt te meten 

Slide 36 - Slide

noem 4 onderzoeksmethoden
(1 woord per inzending)

Slide 37 - Mind map

Noem een voordeel en
een nadeel van een enquete

Slide 38 - Mind map

Noem een voordeel en
een nadeel van interviews

Slide 39 - Mind map

Causaal verband
oorzaak-gevolg verband
• Enquête: kwantitatief. Hierbij gaat het om grote aantallen responden, minder persoonlijk en gesloten vragen. Uitkomst in percentages en statistieken. 

• Interview: persoonlijk, face-to-face, kwalitatief onderzoek. Open vragen, meer diepte en meningen. Doorvragen.

 Observatie: bekijken hoe mensen in werkelijkheid handelen. Mensen zeggen vaak iets, maar doen iets anders.

• Experiment: gedrag van proefpersoon in gecontroleerde omgeving gemeten. Alle factoren die eventueel kunnen interfereren uitsluiten. De meest strenge toets voor wetenschappelijke hypothese.

Slide 40 - Slide

Stel dat een onderzoeker de besluitvorming over het vluchtelingenvraagstuk binnen de Europese Unie wil onderzoeken.
2p 9 – Formuleer een onderzoeksvraag vanuit de politiek-psychologische theorieën over internationale machtsverhoudingen die gaat over het vluchtelingenvraagstuk binnen de EU.
Leg uit dat de onderzoeksvraag past bij de politiek-psychologische theorieën over internationale machtsverhoudingen.

Slide 41 - Slide

2p 9 – Formuleer een onderzoeksvraag vanuit de politiek-psychologische theorieën over internationale machtsverhoudingen die gaat over het vluchtelingenvraagstuk binnen de EU.

Slide 42 - Open question

9. 2p
• (onderzoeksvraag) In hoeverre worden politieke beslissingen over het vluchtelingenvraagstuk beïnvloed door de persoonlijke eigenschappen (gezag, karakter, capaciteiten, kennis etc.) van belangrijke politici? 1

• (uitleg) In de onderzoeksvraag wordt het verband onderzocht tussen politieke besluiten binnen de EU en de persoonlijke eigenschappen van politici. Die politieke besluiten weerspiegelen de machtsverhoudingen tussen die landen. En er wordt verondersteld dat die machtsverhoudingen worden beïnvloed door het karakter, de capaciteiten, de attitudes, de kennis, het gezag etc. van staatshoofden, regeringsleiders, ministers, EU-politici en dergelijke. Dit zijn de kenmerken van de politiek-psychologische theorieën over internationale machtsverhoudingen 1

Slide 43 - Slide