Tegenwoordige tijd, verleden tijd, voltooide tijd

Werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd

Slide 1 - Slide

Tegenwoordige tijd
Het gebeurt nu 

Gebruik het werkwoord 'lopen' 

Slide 2 - Slide

Mijn moeder (koken) elke avond.
A
kook
B
kookt
C
kookd

Slide 3 - Quiz

Het huis (branden) al een tijdje.

Slide 4 - Open question

Verleden tijd
Het is geweest

ik-vorm + de(n)
ik-vorm + te(n)

Slide 5 - Slide

De meisjes (voetballen) elke week.
A
voetbalde
B
voetbalden
C
voetbalte
D
voetbalten

Slide 6 - Quiz

Mark (vluchten) voor zijn leven.

Slide 7 - Open question

voltooide tijd
Het is geweest 
Altijd een werkwoord hebben of zijn 
ge, be, ver, ont, her

Slide 8 - Slide

U hebt een briefje (schrijven).
A
geschrijft
B
geschrijfd
C
geschreven

Slide 9 - Quiz

Wij hebben per trein (reizen).

Slide 10 - Open question

Werkwoordspelling
Tegenwoordige tijd
'lopen'
Verleden tijd
ik-vorm + de(n)
ik-vorm + te(n)
Voltooide tijd
hebben / zijn 
ge, be, ver, ont, her

Slide 11 - Slide