Chapitre 3, herhaling

HV1G: herhaling chapitre 3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

HV1G: herhaling chapitre 3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Aan het eind van deze les... 
  • ...heb ik de theorie van chapitre 3 herhaald in verschillende opdrachten en weet ik waar ik nog aandacht aan moet besteden voor het PW van volgende week.

Slide 3 - Slide

Activités en cours
  • Vocabulaire
  • Grammaire
  • Phrases-clés
    (écrire et parler)

Let op: in het PW ook leesvaardigheid!

Slide 4 - Slide

Vocabulaire

Slide 5 - Slide

Vertaal N-F:
wiskunde
A
le maths
B
la maths
C
l'maths
D
les maths

Slide 6 - Quiz

Vertaal N-F:
liever hebben
A
adorer
B
préférer
C
aimer
D
détester

Slide 7 - Quiz

Vertaal N-F:
beginnen
A
commencer
B
porter
C
manger
D
habiter

Slide 8 - Quiz

Vertaal N-F:
slecht
A
bon(ne)
B
après
C
mauvais(e)
D
nul(le)

Slide 9 - Quiz

Vertaal N-F:
gaan

Slide 10 - Open question

Vertaal N-F:
streng

Slide 11 - Open question

Vertaal N-F:
vanavond

Slide 12 - Open question

Vertaal N-F:
ik ben het eens

Slide 13 - Open question

Grammaire

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep FA naar NL.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 16 - Drag question

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 17 - Drag question

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 18 - Drag question

Vul de juiste vorm in van het werkwoord 'être': Benjamin ... actif.

Slide 19 - Open question

Vul de goede vorm van 'être' in:
Pien et Bruce ... néerlandais.
A
est
B
sommes
C
sont
D
être

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord staat voor een...
A
...werkwoord
B
...een lidwoord
C
...zelfstandig naamwoord
D
...een voorzetsel

Slide 23 - Quiz

bezittelijk voornaamwoord
mijn (mannelijk enkelvoud)
A
ma
B
mes
C
ton
D
mon

Slide 24 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 25 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 26 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 27 - Quiz

Phrases-clés

Slide 28 - Slide

Phrases-clés, bron C

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Phrases-clés 
Phrases-clés, bron G
timer
2:00

Slide 31 - Slide

Ik moet de komende lessen nog meer aandacht besteden aan...
Woordenschat
Grammatica
Zinnen (schrijven)
Van alles nog een beetje

Slide 32 - Poll