1M week 47 les één (online)

1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

What are we going to do today?

- Who is here?
- What did we do in the previous lesson?
- Checking homework: update
- Making questions
- End of lesson

Slide 2 - Slide

Write me words!
A E T R
K P L O
I M S N
H U D F

Slide 3 - Slide

What did we do the previous lesson?

Slide 4 - Open question

What was your homework?
Let's check all the homework you had to do when we're in class

Slide 5 - Slide

What does the English word ''question'' mean?
A
antwoord
B
vraag
C
optie
D
verzoek

Slide 6 - Quiz

Het betekent inderdaad ''vraag''!

We gaan het hebben over hoe je van een 'gewone' zin (ofwel mededelende zin) een vraagzin kunt maken in het Engels.

Een voorbeeld hiervan:
He likes cats. --> Does he like cats?

Slide 7 - Slide

Vraagzin maken
Meestal gebruik je een vorm van het werkwoord to do om een vraagzin te maken. Dit zet je dan vooraan in de zin.
I like cats - Do I like cats?
I walk to school - Do I walk to school?
We eat breakfast - Do we eat breakfast?

VERGEET HET VRAAGTEKEN NIET!

Slide 8 - Slide

Vragen maken met 'to do'.
Het werkwoord 'to do' vervoeg je als volgt:
I do
You do
He/She/It (SHIT) does
We do
You do
They do   

Slide 9 - Slide

Vraag maken met ''to do''
Als je iemand wilt vragen of ze een pen bij zich hebben:
Do you have a pen with you?
Als je iemand wilt vragen of ze van honden houden:
Do you like dogs?
Als je wilt vragen of iemand een jonger broertje/zusje heeft:
Does she have a younger sibling?

Slide 10 - Slide

Hoe vraag je of iemand van eten houdt?
A
Do you like food?
B
Love you food?
C
Like you food?
D
I like food

Slide 11 - Quiz

Hoe vraag je of iemand het antwoord op een vraag weet?
A
Know you the answer?
B
Do you know the answer?
C
I know the answer
D
He knows not anwer

Slide 12 - Quiz

Hoe vraag je het volgende in het EN:
Weet jij haar naam?

Slide 13 - Open question

Hoe vraag je het volgende in het EN:
Slaap jij hier?

Slide 14 - Open question

Vraagzin maken
Een andere manier om vragen te maken, is door het onderwerp en het werkwoord in de zin om te wisselen. Dit doe je bij alle hulpwerkwoorden (can/could, may, might, would, should, will alle vormen van 'to be' dus I am you are etc.) 
Voorbeelden:
He can draw really well. --> Can he draw really well?
I should go to the store --> Should I go to the store?

Slide 15 - Slide

Wat zijn de hulpwerkwoorden
in het Engels?

Slide 16 - Mind map

Hoe vraag je of iemand een pen wilt aangeven?
A
You pass me a pen?
B
Could you pass me a pen?
C
Pen pass me
D
Might you pass me a pen?

Slide 17 - Quiz

Zet in een vraagzin:
I could look at him all day

Slide 18 - Open question

Zet in een vraagzin:
I will buy a new phone soon

Slide 19 - Open question

Even samenvatten!

Slide 20 - Slide

We hebben geleerd hoe je een vraag moet maken. Welk werkwoord heb je vaak nodig om een vraag te maken?
A
to be
B
to do
C
to are
D
Will

Slide 21 - Quiz

We hebben ook een andere manier van vragen maken gezien. Welke woorden moet je dan omwisselen?
A
het lijdend voorwerp en het onderwerp
B
het onderwerp en het werkwoord
C
het werkwoord en het lijdend voorwerp
D
het onderwerp en de leestekens

Slide 22 - Quiz

Op wat voor leesteken eindigt een vraagzin ALTIJD?

Slide 23 - Open question

Wat neem je mee?

Slide 24 - Mind map

Slide 25 - Slide

End of lesson
1MH: See you tomorrow at school! (10:35)

1M: Do exercise 30, 31, 32

Slide 26 - Slide