Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat
met én
zonder de voorzetsels
aan,
voor,
bij of
van kan beginnen.
Als één van die voorzetsels erbij staat, moet je de zin zo kunnen veranderen dat je het voorzetsel weg kunt laten. Staat het voorzetsel er niet bij, dan moet je het voorzetsel toe kunnen voegen.
Voorbeelden: * Hij heeft (aan) zijn moeder een cadeau gegeven.
* Dat klusje leverde
(voor) hem honderd Euro op.
* Meneer Hamer rukte
(bij) de kip een poot uit.
* Messi pakt
(van) Ronaldo de bal af.