Hoofdstuk 3: oligopolie

Hoofdstuk 3 
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 
  • Voorbeelden noemen van markten van oligopolie
  • De kenmerken van de marktvorm oligopolie beschrijven

Slide 2 - Slide

Oligopolie
Homogeen oligopolie
(klanten letten vooral op de prijs, er kan een prijsoorlog ontstaan)
Heterogeen oligopolie
(producenten moeten met elkaar concurreren)

Slide 3 - Slide

Supermarkten
Internet en telefonie
Heterogeen oligopolie

Slide 4 - Slide

Energie
Brandstof
Homogeen oligopolie 

Slide 5 - Slide

Duopolie
Als er maar twee oligopolies zijn, noem je het een duopolie.

Slide 6 - Slide

Weinig aanbieders, veel vragers

Slide 7 - Slide

Moeilijke toetreding tot de markt
Toetredingsbarrières:
  • hoge aanvangsinvesteringen --> schaalvoordelen
  • verzonken kosten = vaste gemaakte kosten die bij sluiting van de onderneming niet meer terugverdiend kunnen worden
  • octrooien = bewijs van uitvinding, geeft alleenrecht op commercieel gebruik van uitvinding. 

Slide 8 - Slide

Concurrentie vs. samenwerken
  • Concurrentie --> kans op prijzenoorlog
  • Samenwerken --> kartelvorming = strafbaar

Slide 9 - Slide

Kartel
Verboden prijsafspraken = kartel

Reden → onderlinge concurrentie beperken

Slide 10 - Slide

I Bij homogene goederen is de concurrentie feller dan bij heterogene producten

II Naarmate er minder concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.

Slide 11 - Quiz

De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.
A
Juist.
B
Onjuist.

Slide 12 - Quiz

Welke van de volgende goederen / diensten kunnen een oligopolist zijn?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegtuigmaatschappij

Slide 13 - Quiz

Een kartel is niet strafbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Hoe heet een product waarbij het voor de consument niet uit maakt wie het levert of van welk merk het product is?
A
Homogeen goed
B
Heterogeen goed

Slide 15 - Quiz

De afzet (omzet) van een bedrijf in procenten van de totale afzet (omzet) op de markt
Afspraken tussen bedrijven om hun onderlinge concurrentie te beperken.
Marktvorm met maar één aanbieder.
Marktvorm met veel aanbieders van heterogene producten.
Kartel
Marktaandeel
Monopolie
Monopolistische concurrentie

Slide 16 - Drag question

Wat zijn de marktvormen met prijzetting?
Martkvorm met prijszetting
Marktvorm zonder prijszetting
Monopolie
Oligopolie
Monopolistische concurrentie
Volkomen concurrentie

Slide 17 - Drag question