3M Theorie lezen H1-H4

THEORIE LEZEN
 
Stampen! 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

THEORIE LEZEN
 
Stampen! 

Slide 1 - Slide

Hoofdgedachte 
Je kunt het belangrijkste van een tekst in 1 zin samenvatten. Deze zin noem je de hoofdgedachte. 

Stel de vraag: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? 

Staat vaak in de inleiding of het slot. 

Slide 2 - Slide

Wat zijn hoofdzaken?

Slide 3 - Open question

Waar vind je vaak de hoofdzaken?

Slide 4 - Open question

De belangrijkste zin van een alinea is meestal de eerste of de laatste zin van een alinea.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Globaal lezen
Eerste
Laatste 
Zin 
Alinea

Deze manier van lezen gebruik je om de hoofdzaken van een tekst te vinden. 

Slide 6 - Slide

Wat is het verschil tussen een tekstdoel en een tekstsoort

Meerdere antwoorden goed

A
Tekstdoel is wat de schrijver wil bereiken
B
Tekstsoort is wat de schrijver wil bereiken
C
Tekstsoort is wat voor tekst het is
D
Tekstdoel is wat voor tekst het is

Slide 7 - Quiz

Welk tekstsoort past bij het tekstdoel informeren?
A
Artikel in de krant
B
Folder
C
Recept
D
Verhaal

Slide 8 - Quiz

Tekstdoelen: IOWTIAA
1. Informeren- dat je iets te weten komt
2. Overtuigen- dat je dezelfde mening krijgt als hij heeft. 
3. Waarschuwen- dat je iets niet doet.
4. Tot handelen aanzetten- dat je iets gaat doen. 
5. Instrueren- uitleggen hoe je iets moet doen
6. Adviseren- je raad geven
7. Amuseren- je vermaken

Slide 9 - Slide

Informeren
Overtuigen
Waarschuwen
Tot handelen aanzetten
Instrueren
Adviseren
Amuseren
Je vermaken
Dat je iets te weten komt
Je raad geven
Dat je iets niet doet
Uitleggen hoe iets moet
Dat je iets gaat doen
Dat je dezelfde mening krijgt als hij heeft

Slide 10 - Drag question

Welk tekstsoort past bij het tekstdoel adviseren?
A
Tijdschrift
B
Ingezonden brief
C
Handleiding
D
Folder

Slide 11 - Quiz

H3 Signaalwoorden en tekstverbanden
1. Opsomming- zaken worden achter elkaar opgesomd. 
2. Tegenstelling- eerder genoemde dingen worden tegen gesproken. 
3. Voorbeeld (toelichting) - er wordt een voorbeeld/toelichting/uitleg gegeven. 

Slide 12 - Slide

Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld (toelichting)
ten eerste 
maar
bovendien
daarentegen
hoewel
verder
toch
bijvoorbeeld
ten tweede
onder andere
zoals
ten slotte

Slide 13 - Drag question

Maak drie kolommen
Kolom 1: opsomming
Kolom 2: tegenstelling
Kolom 3: voorbeeld (toelichting)

Zet de volgende signaalwoorden in de juiste kolom: ter illustratie, ook(nog),  bovendien, neem nou, dots, aan de ene kant... aan de andere kant, en, om te beginnen, denk aan, echter, tegenover, zo, zoals, tevens, daarnaast, maar, bijvoorbeeld, dubbele punt. 

Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 14 - Slide

Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld (toelichtinig)
Ook(nog)
Bovendien
Dots
En
Om te beginnen
Tevens
Daarnaast
Dubbele punt
aan de ene kant... aan de andere kant
echter
tegenover
maar
ter illustratie
neem nou
denk aan
zo
zoals
bijvoorbeeld




! VUL DE KOLOMMEN AAN MET DE SIGNAALWOORDEN DIE JE NOG NIET HEBT OP BLZ. 68

Slide 15 - Slide

H4 Signaalwoorden en tekstverbanden
4. Tijdsvolgorde (chronologisch)- Geeft aan in welke tijdsvolgorde iets gebeurt. 
5. Oorzaak-gevolg -Laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
6. Voorwaarde- Maakt duidelijk onder welke voorwaarde iets gebeurt.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide