3.1 Elektriciteit en lading

3.1 Elektriciteit en lading
Voorkennis
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeWOStudiejaar 3,5

This lesson contains 44 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.1 Elektriciteit en lading
Voorkennis

Slide 1 - Slide

 Spanningsbronnen
Polen



hoeveel polen heeft een spanningsbron?

 

Slide 2 - Slide

V - VOLT

Slide 3 - Slide

Geleiders en isolatoren.

Voorbeelden van geleiders zijn:
Koper                 zilver
ijzer                    lood
Staal                  zink
Nikkel                 brons
Goud              koolstof
Een geleider is een stof die een elektrische stroom goed doorlaat.
6.2 stroomkringen

Slide 4 - Slide

6.2 stroomkringen
Om een elektrisch apparaat te laten werken sluit je deze met een snoer aan op een spanningsbron.
Er gaat een elektrische stroom lopen.
De elektrische stroom transporteert de elektrische energie naar het apparaat.

Slide 5 - Slide

Geleiders en isolatoren.

Voorbeelden van isolatoren zijn:
Hout            steen
Plastic         kurk
Papier         marmer
Glas            perspex
Rubber        zuiver water

Een isolator is een stof die elektrische stroom niet doorlaat.

6.2 stroomkringen

Slide 6 - Slide

Elektrische symbolen
De rechter symbolen moet je kunnen herkennen en tekenen.
6.2 stroomkringen

Slide 7 - Slide

De hoeveelheid stroom kun je meten.


Een stroommeter noem je ook wel een ampèremeter.

Dit doe je met een stroommeter. Een stroommeter meet de stroomsterkte.(grootheid).
De eenheid van stroomsterkte is Ampère (A).

6.2 stroomkringen

Slide 8 - Slide

Wanneer loopt ergens stroom?
  1. Als de stroomkring gesloten is.
  2. Als er spanning over staat. (Komt natuurlijk uit een spanningsbron)


Eenheden:

Spanning (U):               in Volt (V)

Stroomsterkte (I):       in Ampère (A)

Slide 9 - Slide

Stroomsterkte
Door een stroomkring gaat een stroom. De stroomsterkte geeft aan hoe groot de stroom is. De stroomsterkte wordt aangegeven met de eenheid Ampère. 

Grootheid = Stroomsterkte = I
Eenheid = Ampère = A

Slide 10 - Slide

Ampère omrekenen

Slide 11 - Slide

Meetbereik

Als je gaat meten moet je eerst het grootste meetbereik kiezen.

Het meetbereik is het gebied waarin gemeten kan worden.

6.2 stroomkringen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

H3 Elektriciteit
TW

Slide 14 - Mind map

3.1 Elektriciteit en lading

Slide 15 - Slide

Leerdoelen
je leert hoe lading elektrische verschijnselen veroorzaakt

Slide 16 - Slide

Elektronen 'springen over'. De netto lading van de één wordt positief, van de ander negatief

Slide 17 - Slide

Stroom is bewegende lading

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Stroomsterkte I
Met de stroomsterkte (I) geef je aan hoeveel lading er per seconde door een punt of draad stroomt. De eenheid van stroomsterkte is ampère (A).

Slide 20 - Slide

Zelfde lading stoot elkaar af

Slide 21 - Slide

lading verplaatst = stroom
in natuurkunde van + naar -, (in werkelijkheid elektronen van - naar +)
stroom = hoeveelheid lading per seconde komt er voorbij

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Stroom = hoeveel elektronen (lading) komen er per seconde voorbij

             Grootheid:   Stroom      I
             Eenheid:      Ampère     A
Bijvoorbeeld: de stroom door de lamp is 5 ampère
                          dan schrijf je: I = 5 A

Stroom loopt alleen als de stroomkring gesloten is!
De elektronen moeten een rondje kunnen maken.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

https://phet.colorado.edu/sims/html/circuit-construction-kit-ac/latest/circuit-construction-kit-ac_all.html?locale=nl

Slide 26 - Slide

Wat is de voorwaarde dat dit kan gebeuren?

Slide 27 - Slide

Stroomkring moet gesloten zijn.
Ampèremeter "telt" hoeveel lading per seconde voorbij komt. Oftewel, meet de stroomsterkte.
Daarom zet je ampèremeter altijd in serie

Slide 28 - Slide

Waarom gaat lampje branden van elektronen?
Elektronen hebben energie nodig om lampje te laten branden.
Deze komt van de spanningsbron.
Deze geeft spanning af.
Spanning is energie per seconde

Spanningsbron "duwt" ook de elektronen vooruit. Zonder spanningsbron blijven elektronen op hun plek

Slide 29 - Slide

spanningsbron
Spanning meet je met een spanningsmeter
Deze plaats je parallel over een lampje.
Zo kan die meten hoeveel energie de elektronen hebben voor het lampje, en hoeveel nog na het lampje.
Grootheid:    Spanning    U
Eenheid:        Volt               V

Slide 30 - Slide

Schakelingen tekenen
- tekenen altijd met potlood
- schakeling altijd in een rechthoek
- elementen nooit in een hoek tekenen

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link

VOLGENDE LES
Breng in de volgende les 10 muntjes van 5 cent mee.

Slide 33 - Slide

Lezen
4.4 Soortelijke weerstand

Sub paragraaf-  Vrije elektronen
timer
5:00

Slide 34 - Slide

Elektronen 'springen over'. De netto lading van de één wordt positief, van de ander negatief

Slide 35 - Slide

Stroom is bewegende lading

Slide 36 - Slide

+4.5 Temperatuur en weerstand
LEERDOELEN 
NTC en PTC

Slide 37 - Slide

Ohmse weerstand
Een weerstand die niet afhangt van de spanning. 
(De weerstand blijft constant)

vb. Koolweerstand, constantaandraad

I en U zijn rechtevenredig

Slide 38 - Slide

niet -Ohmse weerstand
Een weerstand die afhangt van de Temperatuur. 
(De weerstand veranderd)

vb. gloeilamp

De gloeilamp is een PTC

Slide 39 - Slide

De PTC-weerstand.
PTC staat voor Positieve TemperatuurCoefficent

De weerstandswaarde wordt groter als de temperatuur stijgt
In de praktijk gedragen gloeilampjes zich als een PTC.

Slide 40 - Slide

De NTC-weerstand.

NTC staat voor Negatieve TemperatuurCoefficent

De weerstandswaarde kleiner wordt als de temperatuur stijgt
Deze weerstand wordt vaak gebruikt in een temperatuursensor.

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Spanningsbronnen
- Elektriciteit wordt geleverd door een spanningsbron.

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide