H6 Sporen uit de ijstijd bijles Maasland

H6
Sporen uit de ijstijd
1 / 31
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H6
Sporen uit de ijstijd

Slide 1 - Slide

Wat weet jij van
de IJstijden?

Slide 2 - Mind map

Geologische tijdschaal
- de geologische geschiedenis van de ouderdom van de aarde
- de tijdschaal omvat 4,6 miljard jaar aardgeschiedenis. 
* De tijdschaal bestaat uit:
> hoofdtijdperken
> perioden
> tijdvakken


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Periode: Kwartair
Tijdvak:
Pleistoceen
Begon 2,6 miljoen jaar geleden 

Slide 5 - Slide

Het pleistoceen
Het Pleistoceen had afwisselend:
- koudere perioden > ijstijden / glacialen.
- warmere perioden > tussen ijstijd / interglaciaal.

- Er zijn zo'n 20 kleine en grote ijstijden geweest. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

IJstijd
- Temperatuur daalde gemiddeld 5oC. 
- Er viel in de winter meer sneeuw dan er in de zomer smolt.
- De sneeuw werd samengedrukt tot ijs.

Slide 8 - Slide

IJstijd
- De sneeuw weerkaatst zonlicht > nog kouder
- Veel water werd als landijs vastgehouden > Zeespiegel daalt, deel van de Noordzee lag droog. 
- uitbreidende gletsjers vanuit Scandinavië.

Slide 9 - Slide

IJstijd
- ijskap in Scandinavië werd 2500m tot 3000m dik. 
- ijstijden duurden gem. 80.000 tot 100.000 jaar
- Interglacialen duurden 10.000 tot 20.000 jaar.
- We leven nu in een interglaciaal 

Slide 10 - Slide

1= Kwartair
2= Pleistoceen 

Slide 11 - Slide

Hoeveel miljoen jaar geleden was het pleistoceen?
A
2.6 miljoen jaar geleden
B
0.01 miljoen jaar geleden
C
5.3 miljoen jaar geleden
D
65 miljoen jaar geleden

Slide 12 - Quiz

Welke begrippen horen bij de juiste omschrijvingen? 
Een koude periode waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen. Heet ook glaciaal.
Warmere periode tussen twee ijstijden in. Heet ook tussenijstijd.
Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.
Een met nauwelijks waarneembare snelheid naar het dal schuivende ijstong, die hoog in de bergen begint in een verzamelbekken van sneeuw.
ijstijd
landijs
interglaciaal
gletsjer

Slide 13 - Drag question

In welke geologische periode
leven we nu?
A
tertiair
B
kwartair

Slide 14 - Quiz

Het jongste tijdvak in het kwartair is?
A
Pleistoceen
B
Holoceen

Slide 15 - Quiz

Waardoor breidt het ijs zich tijdens een ijstijd uit?

Slide 16 - Open question

Uitspraak: Wanneer landijs zich gaat uitbreiden verandert taiga in toendra.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Uitspraak: Wanneer landijs zich uit gaat breiden verandert taiga in loofbos.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Oprukkend ijs
  • Eerste fase tot aan de lijn Texel-Coevorden
  • Landijs nam zand, klei en stenen mee. 
  • Gewicht van het ijs verpulverde stenen en werd vermengd met grind, zand en leem. Dit is: Keileem.
  • Soms kwam keileem heel hoog aan de oppervlakte en noemen we het keileemkoppen

Slide 19 - Slide

Oprukkend ijs
  • De Tweede fase kwam het ijs tot de lijn, Haarlem-Utrecht-Nijmegen.
  • Niet in een rechte lijn, maar in de vorm van 'tongen'. 
  • in rivierdalen werden ze uitgediept en werden het tongbekkens. (tot 125 meter beneden NAP)
  • Ijs drukte rivierzand en grind samen en omhoog tot zogenaamde stuwwallen. (tot 100 meter boven NAP)


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Hoe noemen we ijs vermengd met grind, zand en leem?
A
Keileemkoppen
B
Tongbekken
C
Stuwwal
D
Keileem

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Na het Pleistoceen volgde het Holoceen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Welk soort rivier stroomde vooral in Nederland in ijstijd?
A
Meanderende rivieren
B
Anastomoserende riveren
C
Vlechtende rivieren
D
Gevlechte rivieren

Slide 29 - Quiz

Hoe noemen we grond vermengd met grind, zand en leem in een heuvel?
A
Keileemkoppen
B
Tongbekken
C
Stuwwal
D
Keileem

Slide 30 - Quiz

Hoe heet hetgene wat een gletsjer mee naar beneden vervoert?
A
Moreno
B
Morene
C
Eindmorene
D
Grondmorene

Slide 31 - Quiz