Samengestelde zinnen

SAMENGESTELDE ZINNEN
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

SAMENGESTELDE ZINNEN

Slide 1 - Slide

Is de stelling waar?

Je vindt de persoonsvorm in samengestelde zinnen met de tijdproef (= zin in een andere tijd zetten)
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quiz

Bij een samengestelde zin gebruik je meestal voegwoorden. Noem er drie.

Slide 3 - Open question

Bij samengestelde zinnen
A
heb je altijd een voegwoord vooraan
B
heb je altijd een voegwoord tussen de zinnen
C
heb je geen voegwoord nodig
D
heb je soms een voegwoord vooraan en soms tussen de zinnen

Slide 4 - Quiz

Welke bewering klopt? Het kunnen er meerdere zijn.
A
In iedere zin staat een pv
B
Als er twee pv's in een zin staan is het altijd een samengestelde zin.
C
Een zin met drie pv's is ook een samengestelde zin
D
Bij sommige voegwoorden verandert de woordvolgorde

Slide 5 - Quiz

Welke zin(nen) zijn samengestelde zinnen?
A
De temperatuur zal morgen in het noorden van het land dalen naar zo’n 18 graden.
B
Omdat ik mijn arm in het gips heb, kan ik niet mee naar het zwembad.
C
Tijdens mijn maatschappelijke stage in het ziekenhuis heeft Ahmed veel geleerd.
D
In onze klas werd fel gediscussieerd over de ruzie tussen Herman en Boris.

Slide 6 - Quiz

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Bram voetbalt en hij zit op tafeltennis.
B
Door de vele fietsers in de stad kan de tram lastig rijden.
C
Na de kerstvakantie begint het nieuwe kalenderjaar.
D
Terwijl ik op de bus wachtte, werd ik nat gespetterd door een auto.

Slide 7 - Quiz

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Mijn buurjongen was zijn zusje weer eens vergeten
B
Banjer rent door het park en zijn baasje rent erachteraan
C
Toen het begon te waaien, deden we snel onze jas aan.
D
De dansjes van Tiktok zijn heel populair tegenwoordig.

Slide 8 - Quiz

Henk eet chips, omdat hij dat heel erg lekker vindt.


A
De zin heeft één persoonsvorm.
B
De zin heeft twee persoonsvormen.
C
De zin heeft drie persoonsvormen.
D
De zin heeft vier persoonsvormen.

Slide 9 - Quiz

Het verbaasde me dat ik jou blijkbaar niet kon vertrouwen.


A
De zin heeft vier persoonsvormen.
B
De zin heeft één persoonsvorm.
C
De zin heeft twee persoonsvormen.
D
De zin heeft drie persoonsvormen.

Slide 10 - Quiz

Ik vond het niet leuk dat je dat zei, maar je had wel gelijk gekregen.
A
De zin heeft 1 persoonsvorm.
B
De zin heeft 2 persoonsvormen.
C
De zin heeft 3 persoonsvormen.
D
De zin heeft 4 persoonsvormen.

Slide 11 - Quiz

De samengestelde zinnen heb ik ...... begrepen.
A
goed
B
voldoende
C
nog niet zo goed
D
slecht

Slide 12 - Quiz