Grammatica (bwb en vzv)

Grammatica
Voorzetselvoorwerp
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica
Voorzetselvoorwerp

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je kent het verschil tussen bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp.
Je kunt een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp benoemen.
Voorkennis:
Wat weet je nog over de bijwoordelijke bepaling?

Theorie:
Bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp

Toepassen 
Oefening(en) over bwb en vzv



Slide 2 - Slide

Wat is een bijwoordelijke bepaling?
Wat voegt een bijwoordelijke bepaling toe aan een zin?

Slide 3 - Slide

Wat is een bijwoordelijke bepaling?

Slide 4 - Mind map

Wat is een bwb?
  1. Het geeft extra informatie over dat wat gezegd wordt (gezegde)
  2. Het zegt niets over het onderwerp
  3. Het zegt vooral iets over waar iets is of gebeurt, waarom, wanneer, hoe en of iets wel of niet zo is.
  4. Niet iedere zin heeft een bwb, maar sommige zinnen hebben er wel meer.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Wat is een voorzetsel?

Slide 8 - Mind map

voorzetsels
Waar is de appel ten opzichte van de doos?


Slide 9 - Slide

Wat is een vzv?
  1. Begint altijd met een voorzetsel;
  2. Wordt aangevuld met een 'voorwerp';
  3. Vaste combinatie tussen het werkwoord en het voorzetsel;
  4. Voorzetsel verliest de normale betekenis: het is figuurlijk bedoeld.

Slide 10 - Slide

Voorbeelden

Slide 11 - Slide

De nieuwsgierige man luistert aandachtig naar de radio.
Het verliefde meisje kuste de jongen in het park.
In de winter sneeuwt het.
De duiker sprong niet.
De tweelingzussen zagen elkaar na 10 jaar weer.
Ik erger me mateloos aan rotzooi op straat.
Ik wacht al 10 minuten op mijn zusje.
Lieke is gek op haar zusje.
Els is bang voor spinnen.
Hij wacht voor het huis.

Slide 12 - Drag question

Je ziet hieronder werkwoorden waar een vast voorzetsel bij hoort. Sleep het werkwoord naar het vaste voorzetsel.
(vanaf het voorzetsel vormt zich dus een voorzetselvoorwerp)
op
voor
van
in
(iemand) aanspreken
betrekking hebben
commentaar hebben
aandacht hebben
zich inzetten
een zwak hebben
walgen
overtuigd zijn
geïnteresseerd zijn
bedreven zijn

Slide 13 - Drag question

Bijwoordelijk bepaling

Zegt iets over tijd, plaats, reden enz.
Kan met een voorzetsel beginnen
Is altijd letterlijk bedoeld
Voorzetselvoorwerp

Begint met een voorzetsel
Vaste combinatie tussen een werkwoord en het voorzetsel
Voorzetsel is figuurlijk bedoeld

Slide 14 - Slide

Verder werken
Bladzijde 122

Opdracht 4, 5 en 6

Slide 15 - Slide