Klas G1MHb - 5-6-2025 - SP §9 sterke en zwakke werkwoorden

Welkom bij Nederlands
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek 
  • schrift
  • pen
  • laptop (start LessonUp alvast op)

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Todo:
  • liggen de spullen die je nodig hebt op tafel?

Op tafel heb je liggen:
  • lesboek 
  • schrift
  • pen
  • laptop (start LessonUp alvast op)

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen
  • Uitleg Spelling werkwoorden => sterke en zwakke werkwoorden
  • Aan de slag met huiswerk.

Slide 2 - Slide




Je kunt 
  • sterke en zwakke werkwoorden herkennen.


Leerdoel

Slide 3 - Slide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden => kunnen niet van klank veranderen. 

Bijvoorbeeld: fiets/fietste - kook/kookte - maak/maakte. 
In de schrijfwijze verandert er niets. 

Slide 4 - Slide

Schrijfwijze zwakke werkwoorden in de vt


-  Je gebruikt het ‘t sexy fokschaap om erachter te komen of je te of de gebruikt. Zit de laatste letter van de stam in ‘t sexy fokschaap?
 Dan gebruik je te (n).

fietsen - fiets - fietste 

Slide 5 - Slide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden => zo sterk dat ze van klank veranderen in de verleden tijd. 

Bijvoorbeeld: lopen/liep - zingen/zong.
Sterke werkwoorden schrijf je zoals je hoort. 

Slide 6 - Slide

Schrijfwijze sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden schrijf je zoals je hoort. 
Zwem wordt bijvoorbeeld zwom. 
Hier is niet perse een regel voor. 

Slide 7 - Slide

Wat zijn sterke werkwoorden?
A
slapen - vinden - geven
B
gokken - pakken - rennen

Slide 8 - Quiz

Welk werkwoord is geen sterk werkwoord?
A
kiezen
B
zeggen
C
kijken
D
kletsen

Slide 9 - Quiz

Welk werkwoord is een sterk werkwoord?
A
spelen
B
praten
C
tekenen
D
liegen

Slide 10 - Quiz

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Lopen

Bieden
Fietsen
Koken
Maken
Bedriegen
Bederven
Barsten

Slide 11 - Drag question

De verleden tijd van blazen

Slide 12 - Open question

De verleden tijd van roep

Slide 13 - Open question

Geef de verleden tijd weer van fietsen. Ik .......... elke dag naar mijn werk.
A
Fietsde
B
Fietstte
C
Fietste
D
Fietsdde

Slide 14 - Quiz

Geef de verleden tijd van praten. Ik ........ de hele dag.
A
Praatte
B
Praate
C
Prate

Slide 15 - Quiz

Welke regel pas je toe bij sterke werkwoorden? Je schrijft het ..............

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Wat:
Maken:
C7  §9 (blz. 240): opdracht 1 maken 

Hoe:
Je werkt samen met je buurman of buurvrouw. 

Klaar:
Ga verder met opdrachten 2 t/m 4

(Opdrachten 1 t/m 4 zijn het huiswerk voor vrijdag.)










Hulp nodig?
Kijk naar het stoplicht

rood: stil! 
Vraag het de docent als
je het echt niet meer weet.
geel: fluisterniveau 
Voor deze opdracht overleg je zachtjes met je buurman of buurvrouw.
groen:  fluisterniveau 
Kom je er zelf echt niet uit overleg dan met je buurman/buurvrouw of vraag het de docent .


Aan het werk!
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Wat:
Maken:
C1  §7: opdracht 8 maken (v.a. blz. 42).

Hoe:
Je werkt samen met je buurman of buurvrouw. 

Klaar:
Ga naar §8 online => meer lezen en maak de opdrachten.  










Bouwplan in je schrift:
  1. Noteer het onderwerp van je tekst.
  2. Tekstdoel: informeren.
  3. Inleiding: Vertel waar je tekst over gaat in 3 tot 5 zinnen.
  4. Middenstuk: kies 3 deelonderwerpen. Schrijf per deelonderwerp op wat je daarover wilt schrijven. Noteer dit in steekwoorden.
  5. Slot: vat je tekst kort samen (in 3-5 zinnen). Wat is volgens jouw het belangrijkste dat jouw publiek gelezen heeft in je tekst? 


Aan het werk!
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Geef een samenvatting van de les wat heb je geleerd?

Slide 20 - Mind map





Je kunt 
  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spellen.

lesdoel

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Vrijdag 56juni
Maken: 
C7  §9 (blz. 240): opdrachten 1 t/m 4












Slide 22 - Slide