3. Toonhoogte en frequentie

3. Toonhoogte en Frequentie
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

3. Toonhoogte en Frequentie

Slide 1 - Slide

Notitie voor docent
Neem mee
- 2 stemvorken (+ hamer)
- oscilloscoop + microfoon
- gitaar of fluit


Slide 2 - Slide

Planning vandaag
  • Herhaling
  • Toonhoogte
  • Trillingen tellen
  • Formule
  • Tijd voor huiswerk

Slide 3 - Slide

Herhaling vorige lessen

Slide 4 - Slide

1
2
Toonhoogte

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

1
2
3
Toonhoogte verhogen/verlagen
4

Slide 7 - Slide

Toonhoogte verhogen/verlagen

Slide 8 - Slide

Trillingen

Slide 9 - Slide

Oefenopdracht 1

Slide 10 - Slide

Frequentie

Slide 11 - Slide

Oefenopdracht 2 - Wat is de frequentie?
2
1
3

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Trillingstijd en frequentie
Geeft een hoge frequentie nu juist een lange of een korte trillingstijd?
1
2

Slide 14 - Slide

Trillingstijd en frequentie

Slide 15 - Slide

Oefenopdracht

Slide 16 - Slide

Oefenopdracht - Uitwerking
T = 30 ms = 0,03 s
f=T1
f=T1=0,031=33,3Hz
f = 33,3 Hz

Slide 17 - Slide

Samenvattend - Hoge vs. Lage toon

Slide 18 - Slide

Samenvattend - Wat is frequentie?

Slide 19 - Slide

Samenvattend - Formule frequentie en trillingstijd

Slide 20 - Slide

Samenvattend - Formuleblad
*krijg je er niet bij op de toets

Slide 21 - Slide

Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
de groene vragen zijn optioneel

Slide 22 - Slide

Voordat je begint
Kijk het huiswerk van de vorige keer na, leer van je fouten en stel mij vragen als je het niet begrijpt

Slide 23 - Slide

Opgave 3.1
Vul in (hoger of lager):
a. Hoe dikker een snaar, des te ..... de toon.
b. Hoe strakker een snaar, des te ..... de toon.
c. Hoe langer een snaar, des te ..... de toon.

Slide 24 - Open question

Opdracht 3.2:
a. Wat is het verband tussen de grootte van een snaarinstrument en de hoogte van de tonen die je ermee kunt maken?
b. Noteer twee instrumenten waarbij je het verband van opdracht a duidelijk kunt zien en horen.
c. Op veel snaarinstrumenten zijn alle snaren even lang. Toch klinkt de ene snaar lager dan de andere.
Schrijf twee mogelijke oorzaken op.

Slide 25 - Open question

Opgave 3.3
Neem de tabel over en maak hem af

Slide 26 - Open question

Opgave 3.4
Vul in:
als: f = 50 Hz, dan: T= ........ s

Slide 27 - Open question

Opgave 3.5
Vul in:
als: f = 440 Hz, dan: T= ........ ms

Slide 28 - Open question

Opgave 3.6
Vul in:
als: T = 50 ms, dan: f= ........ Hz

Slide 29 - Open question

Opgave 3.7
Vul in:
als: T = 0,00025 s, dan: f= ........ kHz

Slide 30 - Open question

Opgave 3.8
De C-snaar van een gitaar hoort een frequentie van 261 Hz te hebben.
a. Wat betekent een frequentie van 261 Hz?
b. Bereken de trillingstijd van deze snaar. (geef je berekening met formule en antwoord met eenheid)
c. Wat moet je doen als de toon van de C-snaar te hoog is en je wilt hem stemmen?

Slide 31 - Open question

Opgave 3.9
Bij een trillend snaarinstrument hoort een toon met een frequentie van 250 Hz.
a. Bereken de trillingstijd van deze toon. (geef je berekening met formule en antwoord met eenheid)
b. Een andere snaar heeft een trillingstijd van 0,005 seconden.
Bereken de frequentie van deze snaar. (geef je berekening met formule en antwoord met eenheid)

Slide 32 - Open question

Opgave 3.10
Een snaar van een gitaar trilt met een frequentie van 440 Hz wanneer deze wordt aangeslagen. Een tweede snaar trilt langzamer, en de tijd die één trilling duurt bij deze tweede snaar is vier keer zo lang als bij de eerste snaar.
Bereken de frequentie van de tweede snaar. (geef je berekening met formule en antwoord met eenheid)

Slide 33 - Open question

Antwoorden open vragen
Opdracht 3.1:
a. lager
b. hoger
c. lager
Opdracht 3.2:
a. Grotere snaarinstrumenten produceren meestal lagere tonen, terwijl kleinere snaarinstrumenten hogere tonen voortbrengen. Dit komt doordat langere snaren langzamer trillen dan kortere snaren.
b.
- Gitaar (lager) en Ukelele (hoger)
- Contrabas (laag) en viool (hoog)
- Cello (lager) en altviool (hoger)
c.
- De dikte van de snaar: dikkere snaren klinken lager.
- De spanning van de snaar: een minder strak gespannen snaar klinkt lager dan een strak gespannen snaar.




Slide 34 - Slide

Antwoorden open vragen
Opdracht 3.8
a. Dat de snaar 261 keer per seconde moet trillen
b. T = 1 / f --> T = 1/261 = 0,0038 s
c. De snaar losser spannen
Opdracht 3.9
a.
Gegeven:
𝑓 = 250 Hz
Berekening:
𝑇 = 1 / 𝑓
𝑇 = 1 / 250 = 0,004 seconden
b.
Gegeven:
𝑇 = 0,005 s
Berekening: 
𝑓 = 1 / 𝑇 
𝑓 = 1 / 0,005 = 200 Hz
Opdracht 3.10
De eerste snaar heeft een frequentie van 440 Hz.
De tweede snaar trilt langzamer: de trillingstijd is 4 keer zo groot als bij de eerste snaar.

Stap 1: Bereken de trillingstijd van de eerste snaar
T1 = 1 / f1
T1 = 1 / 440 = 0,00227 seconden
Stap 2: Bereken de trillingstijd van de tweede snaar
T2 = 4 x T1
T2 = 4 x 0,00227 = 0,00908 seconden
Stap 3: Bereken de frequentie van de tweede snaar
f2 = 1 / T2
f2 = 1 / 0,00908 = 110 Hz
Antwoord:
De frequentie van de tweede snaar is 110 Hz.

Slide 35 - Slide