This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
H3.2 2H deel 2
Kritisch lezen
Verwijswoorden
Tekstverband 3
Slide 1 - Slide
Noem de vier leesstrategieën.
Slide 2 - Open question
Theorie (kritisch lezen)
= de vijfde leesstrategie
Als je kritisch leest, stel je jezelf beoordelende vragen: - Is de schrijver deskundig?
- Is de informatiebron betrouwbaar?
- Is de informatie waar?
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Theorie (kritisch lezen)
Bij een betoog zijn het vooral de argumenten dei je kritisch leest. - Bij een feit als argument: ______________________________________ __________________________________________________________________
- Bij een mening als argument: __________________________________ __________________________________________________________________
Slide 5 - Slide
Welke kritische vragen kun je bedenken bij een feit als argument?
Slide 6 - Open question
Theorie (kritisch lezen)
Bij een betoog zijn het vooral de argumenten dei je kritisch leest. - Bij een feit als argument: Is dit waar? Is het werkelijk zo gebeurd? Is dit onderzocht?
- Bij een mening als argument: __________________________________ __________________________________________________________________
Slide 7 - Slide
Welke kritische vragen kun je bedenken bij een mening als argument?
Slide 8 - Open question
Theorie (kritisch lezen)
Bij een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch leest. - Bij een feit als argument: Is dit waar? Is het werkelijk zo gebeurd? Is dit onderzocht?
- Bij een mening als argument: Vind ik dit overtuigend? Vind ik dit zelf ook? Klopt dit met wat ik zelf heb meegemaakt? Hoe waarschijnlijk is dit?
Slide 9 - Slide
Theorie (verwijswoorden)
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat eerder is genoemd of wat nog moet komen.
Bijv. Vandalen gooien de ramen van de winkel in. Daar moet een eind aan komen. Vraag = Waaraan moet een eind komen?
Slide 10 - Slide
Houd tekst 1 van H3.2 erbij. Waar verwijst 'dat' (r. 25) naar? Formuleer je antwoord goed!
Slide 11 - Open question
Houd tekst 1 van H3.2 erbij. Welke vraag stel je om te achterhalen waar 'daarmee' (r. 11) naar verwijst?
Slide 12 - Open question
Theorie (tekstverband)
Tekstverband = oorzaak / gevolg
Signaalwoorden = doordat, zodat, daardoor, waardoor, met als gevolg
Voorbeeld = Er stond geen wind. Daardoor kwamen de boten niet vooruit.
Pas op: dit tekstverband lijkt op het redengevend verband. Signaalwoorden bij het oorzaak/gevolg-verband heeft vaak 'door' in zich. Daarnaast gaat het vaak over weersomstandigheden.
Slide 13 - Slide
Ik had geen honger. ......................... sloeg ik de uitnodiging voor het etentje af.
A
Oorzaak/gevolg verband
B
Redengevend verband
Slide 14 - Quiz
Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. ..................... zijn er dit voorjaar erg veel insecten.