afronden 4.2 en UL 4.6

planning=

  • afronden doelen 4.2
  • nieuwe doelen 4.6
  • uitleg nieuwe stof 4.6
  • huiswerk maken 4.6

4 leerlingen alsnog 2.8 1 t/m 7 gemaakt of anders nakomen.
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

planning=

  • afronden doelen 4.2
  • nieuwe doelen 4.6
  • uitleg nieuwe stof 4.6
  • huiswerk maken 4.6

4 leerlingen alsnog 2.8 1 t/m 7 gemaakt of anders nakomen.

Slide 1 - Slide

afronden leerdoelen 4.2
  1. Ik kan organismen indelen door te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken.
  2. Ik kan de kenmerken noemen van de cellen van bacteriën, schimmels, planten en dieren. 

Slide 2 - Slide


Wat zijn voorbeelden van celkenmerken?
A
Celkern- Celwand Bladgroenkorrels
B
Plant - Dier - Schimmel
C
cel onder de microscoop en cel met het blote oog te zien
D
Bacterie - Schimmel - Plant - Dier

Slide 3 - Quiz

Als je gaat indelen op celkenmerken, dan kijk je naar:
  • aantal cellen 
  • relatieve grootte
  • Celwand
  • Celkern
  • bladgroenkorrels

Slide 4 - Slide

Wat zijn prokaryoten?
A
Eukaryoten
B
Planten en schimmels
C
Bacteriën
D
Dieren en schimmels

Slide 5 - Quiz

Wat hoort waar?
Prokaryoten
Eukaryoten

Slide 6 - Drag question

Prokaryoten zijn altijd meercellig
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Een opvallend verschil tussen prokaryoten en eukaryoten is dat prokaryoten.......
A
geen DNA bevatten.
B
geen celkern bezitten.
C
geen organische stoffen kunnen produceren.
D
Alleen anorganische stoffen gebruiken

Slide 8 - Quiz

Bacteriën zijn prokaryoten.  
Deze zijn altijd eencellig.
Deze hebben geen celkern
dus de chromosomen liggen los in het cytoplasma.

Slide 9 - Slide

Dier
Plant
Schimmel
Bacterie

Slide 10 - Drag question

Alles is bekeken onder dezelfde vergroting!
wangsljmvlies mens
Bacterië
Plant
Schimmel

Slide 11 - Drag question

Let op de relatieve grootte van een cel.
 
Bacteriën/prokaryoten hebben naar verhouding veel kleinere cellen dat eukaryoten. 

Slide 12 - Slide

plant
dier
schimmel
bacterie

Slide 13 - Drag question

Zorg dat je deze celkenmerken weet!
  • Op basis van celkenmerken 

Slide 14 - Slide

hoofdgroep




     rijk

   mens                                              paddenstoel
Prokaryoten
Eukaryoten
Planten
Dieren
Schimmels

Slide 15 - Drag question

Geef de indeling van organismen in groepen
op volgorde van groot
naar klein
Groot
Klein
Geslacht
Soort
Hoofdgroep
Rijk
Orde
Familie
Stam
Klasse

Slide 16 - Drag question

Indeling van organismen in steeds kleinere groepen
Door te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken kun je organismen verder indelen in steeds kleinere groepen. 

Slide 17 - Slide

Chromebook dicht!

Slide 18 - Slide

Leerdoel 4.6
Aan het einde van deze les kan ik een determinatietabel van organismen gebruiken.

Slide 19 - Slide

Wat is determineren?
Organismen die je niet kent, kun je plaatsen in een groep of zelf op naam plaatsen door naar kenmerken te kijken.  




Je kunt determineren met behulp van een determineertabel.

Slide 20 - Slide

Als je organismen gaat ordenen, moet je goed naar de kenmerken kijken.




Door vragen over die kenmerken te beantwoorden, kun je organismen ordenen. 

Slide 21 - Slide

Aan het einde van deze les kan ik een determinatietabel van organismen gebruiken.
voorbeeld van een determinatietabel op de basisschool

Slide 22 - Slide

determinatietabel
Wat is dit??????

Slide 23 - Slide

Determineren met een determinatietabel

Slide 24 - Slide

Je krijgt altijd de afbeelding van het organisme wat je moet determineren.




 
Soms krijg je ook nog ondersteunende afbeeldingen om een vraag te kunnen beantwoorden.

Slide 25 - Slide

 Ga in je boek naar blz. 282.....

dan determineren we eerst samen een paar organismen. 

Slide 26 - Slide

Determineer dit organisme!
Begin altijd bij 1.

  • 1b ->3a-> 4b -> 6 b -> 7a - > 8b -> 9b -> 10a
  • dieren
  • geleedpotigen
  • spinachtigen

Slide 27 - Slide

Ga aan de slag IN JE PAPIEREN BOEK  MAKEN van.....
van thema 4
van basisstof 4.6
opdracht 1 t/m 4

Ben je daar klaar mee, dan maak je ook nog opdracht 5
timer
15:00

Slide 28 - Slide

nakijken gemaakte opdrachten

Opdracht 1

Naar welk kenmerk kijk je niet bij het determineren van een organisme?

= gemeenschappelijke voorouders



Slide 29 - Slide

opdracht 2
samenvatting

Met een determineertabel kun je van organismen bepalen tot welke groep ze behoren.
Na het beantwoorden van een vraag over de kenmerken van het organisme, word je automatisch doorgestuurd naar een nieuwe vraag. Dit herhaal je tot er uiteindelijk nog maar één mogelijkheid over is. Elke vraag die je kunt beantwoorden, heeft altijd twee mogelijkheden.



Slide 30 - Slide

opdracht 3

Slide 31 - Slide

opdracht 4
a)     stappen: 1b – 3a - 4b - 6b - 7b - 11a - 12b
         dieren – gewervelden – reptielen

b) 
Een baardagaam is een reptiel en dus koudbloedig. Bij      koudbloedige dieren is de lichaamstemperatuur gelijk aan de temperatuur van de omgeving.

Slide 32 - Slide

opdracht 5

a) 
Je kunt de insecten van elkaar onderscheiden op basis van kleur, grootte, lichaamsbeharing, soort vleugels, soort snuit en hoe ze leven.
b )
Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
• ‘Is het insect groen van kleur?’
• ‘Is het insect rood met zwart (zwarte stippen) van kleur?’
• ‘Is het insect geel met zwart van kleur?’
• ‘Is het insect 7 mm of kleiner?’
• ‘Heeft het insect uitgespreide vleugels?’
• ‘Is het insect behaard?’
• ‘Heeft het insect een steeksnuit?’
• ‘Leeft het insect in kolonies?’

Slide 33 - Slide