2.1 PV in de TT en 2.2 PV in de VT

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

Grammatica H2 werkwoordspelling

2.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

2.2 Persoonsvorm in de verleden tijd

Lesdoel

Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd correct.

Wat is ook al weer de
persoonsvorm en/of hoe vind je de PV?

Tegenwoordige tijd

werkwoordspelling tegenwoordige tijd

1. hij bediend
2. hij bedient

werkwoordspelling

1. hij beeft bediend
2. hij heeft bedient

tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.

1. kleed
2. kleedt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!

1. Word
2. Wordt
3. Werd

Hij (downloaden) dat document (t.t.).

1. download
2. downloadt
3. downloadde
4. downloadet

Aan de slag

2.1 

Opdracht 1 en 2

KLAAR? 

Maak de extra opdrachten online

2.2 Persoonsvorm in de verleden tijd

geef voorbeeld van
een sterk werkwoord

Sterke en zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

Wanneer -de(n) of -te(n)? 

verleden tijd
Hij (antwoorden) ..... snel.

1. antwoorde
2. antwoordde
3. antwoordte
4. antwoortte

Krabben- verleden tijd enkelvoud

1. krabte
2. krabbte
3. krabde
4. krabtde

Wat is de verleden tijd van het werkwoord verven?

1. ik verfte
2. ik verfde
3. ik vervde
4. ik vervte

Kies de juiste zin in de verleden tijd (verhuizen):

1. Elin verhuiste naar Engeland.
2. Elin verhuisde naar Engeland.
3. Elin verhuizde naar Engeland.
4. Elin verhuistte naar Engeland.

Aan de slag

2.2 

Opdracht 1, 2 en 3

KLAAR?

Maak de extra opdrachten online

tot de volgende les