Week 44: 3.1 Negatieve getallen

Week 44: 
3.1 Negatieve getallen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Week 44: 
3.1 Negatieve getallen

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze les
Weet je wat positieve, negatieve en neutrale getallen zijn.
Wat de tekens <, > en = betekenen en hoe je ze gebruikt

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Je loopt van de Koog naar Den Hoorn. Welke richting loop je?
A
Noord
B
Oost
C
Zuid
D
West

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Positieve en negatieve getallen

Slide 6 - Slide

De negatieve getallen zijn
A
de getallen boven 0
B
oneven getallen
C
getallen onder 0
D
getallen deelbaar door 2

Slide 7 - Quiz

Positieve getallen zijn:
A
getallen onder nul
B
getallen boven nul
C
getallen waar je blij van wordt (-;

Slide 8 - Quiz

Negatieve getallen worden geschreven met een - (min)
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Welke getallen zijn positieve getallen?
A
- 2, - 543, - 21, - 6
B
0
C
1, 567, 999, 20
D
0, 10, 25, 43

Slide 10 - Quiz

Welke getallen zijn
negatieve getallen?
A
0
B
-20
C
-8
D
20

Slide 11 - Quiz


Hoeveel positieve getallen staan er in dit rijtje?

                                   -4   8   14   0   -6
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quiz

Welk getal is positief?
A
-324
B
0
C
-52 341
D
12 949 031

Slide 13 - Quiz

'Is gelijk aan'
  • Dit tekentje betekent dat wat aan de ene kant staat gelijk is dan wat er aan de andere kant staat. 
  • 3 = 3
  • 5 + 2 = 3 + 4

Slide 14 - Slide

'Groter dan'
  • Dit tekentje betekent dat wat aan de linker kant staat groter is dan wat er aan de rechter kant staat. 
  • 8 > 2
  • 5 + 2 > 3 + 3
>

Slide 15 - Slide

'Kleiner dan'
  • Dit tekentje betekent dat wat aan de linker kant staat kleiner is dan wat er aan de rechter kant staat. 
  • 2 < 7
  • 5 + 1 < 3 + 4

<

Slide 16 - Slide

Groter dan, kleiner dan
Hulpmiddeltje 1 :

De opening staat altijd aan de kant van het grootste getal.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Hulpmiddeltje 2
Van het kleiner dan
teken kan ik een
K
maken . De K is de eerste letter van Kleiner

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

> betekent:
A
kleiner dan
B
groter dan

Slide 22 - Quiz

-4 ... 4
A
<
B
>
C
=

Slide 23 - Quiz

-4 ... -2
A
<
B
>
C
=

Slide 24 - Quiz

-10 ... -12
A
<
B
>
C
=

Slide 25 - Quiz

Anna zegt: 15 > 12
Ruben zegt: 3 + 3 = 5 + 1
Wie heeft gelijk?
A
Anna heeft gelijk
B
Ruben heeft gelijk
C
Anna en Ruben hebben gelijk
D
Anna en Ruben hebben allebei geen gelijk

Slide 26 - Quiz

Opdrachten
Maak opdracht 1 t/m 12 van paragraaf 3.1 

Slide 27 - Slide