5 Gramm H4 Les 1 en Fictie H4

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ga alvast naar blz. 56 in je boek Woorden 4.5

Opdracht:
Kijk de huiswerkopdrachten na met 
                                            het nakijkboek.

Snap je iets niet? 
                                       - Zoek de lesstof op
                                       - Vraag je klasgenoot
                                                              of docent.




Het huiswerk was
Maak in je lesboek opdracht 11, 12, 15, 16
en opdracht 13 (kies de woorden die je het lastigst vindt)
(blz. 56-59)
timer
8:00

Slide 2 - Slide

Woord van de week
Verklaren

(twee betekenissen)

Slide 3 - Slide

Woord van de week
Verklaren                               1. uitleggen                                 2. plechtig vertellen


Slide 4 - Slide

Grammatica 4.7 blz. 67 Ga in de lesson-up
Woordsoorten

Slide 5 - Slide

Welke woordsoorten
kennen we al?

Slide 6 - Mind map

Dit hoofdstuk oefenen we met twee nieuwe woordsoorten:
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Voorzetsel

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.

Wat zijn hieronder de bn en zn?
  1. zijn snelle auto - zijn auto is snel
  2. het groene glas het glas is groen
  3. een Syrisch buurmeisje - het buurmeisje is Syrisch
  4. de reusachtige villa - de villa is reusachtig
  5. die mooie, rode broek - de broek is mooi en rood

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

un pull noir
een zwarte trui

Slide 10 - Slide

Voorzetsel
Vakantie-woorden
Kast-woorden

Slide 11 - Slide

Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) staat nooit alleen: het hoort bij één of meer andere woorden:
Ik ga naar huis. Thuis zit ik op mijn kamer en lees ik in mijn boek.

Slide 12 - Slide

lidwoorden
Werkwoorden
Zelfstandig naamwoorden
Bijvoeglijk naamwoorden
Voorzetsels
tijdens
Brussel
naast
in
gordijn
tussen
schoenen
water
de
twijfelen
het
Hema
Kopen
mooi
Blauw
vervelend
vervelen

Slide 13 - Drag question

Oefenen grammatica 4.7
Opdracht 1 en 3 t/m 6 blz. 67-69

Slide 14 - Slide

Woord van de week
'Hiermee verklaar ik jullie man en vrouw!'

Welke betekenis heeft 'verklaar' in deze zin?

Slide 15 - Slide

Fictie 4.1

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Fictie 4.1 blz. 9 Spanning in een verhaal
Een schrijver kan op veel manieren een verhaal spannend
maken.

- spanningsvragen oproepen. Je wilt dan verder lezen, omdat je nieuwsgierig bent naar het antwoord.
- een griezelige of gevaarlijke omgeving.
- een gebeurtenis uitstellen, door heel precies te omschrijven of over iets anders te gaan vertellen.
- een cliffhanger

Slide 18 - Slide

Fictie 4.1 blz. 12
Welke spanningsvragen zitten er in het verhaal?
Krijg je er wel of geen antwoord op?

Slide 19 - Slide

Fictie 4.1 blz. 12
‘Gaat het?’ (antwoord in de tekst, nee)
Hoe krijg ik die deur van het slot? (antwoord in de tekst, met een strip van de ritalin).
Ziet ze mij? (antwoord in de tekst, waarschijnlijk niet).
Wat zal ik doen? Hier blijven wachten Of Kooistra waarschuwen? (antwoord in de tekst, ze waarschuwt Kooistra)
Waarom dronk ze dan toch met Fenna en haar clubje mee?
Een slokje van… van wat eigenlijk?

Slide 20 - Slide

Opdrachten woorden 4.5

Maak in je boek opdracht 11, 12, 15, 16
en opdracht 13 (kies de woorden die je het lastigst vindt)
(blz. 56-59)

Slide 21 - Slide