2k3 samenvattingslessen nask klas 2

samenvatting nask klas 2
1 / 39
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 39 slides, with text slides.

Items in this lesson

samenvatting nask klas 2

Slide 1 - Slide

Wat weet jij al van nask ?
Wat betekent nask?
Welke onderwerpen horen bij nask?
Heb je wel eens zelf proefjes gedaan?
Wat zou je erover willen leren in de lessen aankomende weken?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

onderwerpen

- onderzoek/ prakticum
- stoffen
- elektriciteit
- geluid
- licht
- krachten

Slide 7 - Slide

Stoffen veranderen
Een stof kan op twee manieren veranderen:
• De stof verandert van toestand. Bijvoorbeeld: water bevriest en wordt ijs. De stof kan ook weer veranderen in de oorspronkelijke toestand: als je ijs verwarmt, krijg je weer water. Dit hoort bij natuurkunde.
• De stof verandert in een andere stof. Bijvoorbeeld: hout wordt as. Van as kun je geen hout meer maken (de oorspronkelijke toestand). De stof hout is een andere stof geworden. Dit hoort bij scheikunde.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

practicum
Onderzoek doen bij natuurkunde en scheikunde noem je practicum. 
Bij practicum onderzoek je natuurverschijnselen. 

Meestal heb je dan meetgereedschap nodig. 
De spullen die je bij practicum gebruikt, noem je practicummateriaal. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Veiligheid
Tijdens een practicum werk je soms met vuur of je gebruikt gevaarlijke stoffen. 
Soms werk je met elektriciteit. 
Als er iets fout gaat, dan kan iemand gewond raken. 
Daarom is veiligheid erg belangrijk. 

Je moet je daarom houden aan de veiligheidsregels.


Slide 13 - Slide

veiligheidsregels
Welke regels denk jij dat er zijn?
Overleg met je buur.

Slide 14 - Slide

De veiligheidsregels zijn:
• Luister naar je leraar en doe wat je leraar zegt.
• Niet duwen, trekken of rennen in het lokaal.
• Niet eten of drinken in het lokaal.
• Leg geen tas of andere spullen waar mensen moeten lopen.
• Draag een veiligheidsbril als dat nodig is.
• Bind lang haar in een staart als je met vuur werkt.
• Werk altijd voorzichtig, vooral met scheikundige stoffen.
• Ruik alleen voorzichtig aan onbekende stoffen.
• Proef nooit van stoffen.
• Als er iets fout gaat, dan moet je meteen je leraar waarschuwen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

 brander
Bij practicum moet je soms iets verwarmen. 
Daarvoor gebruik je een brander. 
De brander werkt op gas. Met de gaskraan laat je meer of minder gas in de brander. 
De vlam wordt dan groter of kleiner. 
Gas kan alleen branden als er zuurstof bij komt. 
Zuurstof zit in de lucht. 
Met de luchtschijf laat je meer of minder lucht bij het gas. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

De pauzevlam
Met de brander kun je drie soorten vlammen maken:

De pauzevlam gebruik je als je de brander even niet nodig hebt. 
Een pauzevlam is geeloranje.
De pauzevlam is goed zichtbaar, zodat je je niet per ongeluk verbrandt aan de vlam. 

Voor een pauzevlam draai je de gaskraan een beetje open en blijft de luchtschijf dicht.

Slide 20 - Slide

De stille blauwe vlam
de stille blauwe vlam gebruik je als je iets warm moet houden. 
Ook gebruik je de stille blauwe vlam als je een kleine hoeveelheid moet verwarmen, 
bijvoorbeeld een klein beetje water. 

Voor een stille blauwe vlam open je de gaskraan en de luchtschijf een beetje.

Slide 21 - Slide

De ruisende blauwe vlam
De ruisende blauwe vlam is heel heet. 
Een ruisende blauwe vlam gebruik je als je iets flink moet verwarmen. 
Ook gebruik je de ruisende blauwe vlam om een grote hoeveelheid te verwarmen. Bijvoorbeeld om een liter water te koken. 

Voor een ruisende blauwe vlam draai je de gaskraan en de luchtschijf ver open.

Slide 22 - Slide

Meetapparatuur
Bij natuurkunde en scheikunde moet je heel precies zijn, maar je zintuigen zijn niet precies. Daarom gebruik je bij nask vaak meetapparatuur. Meetapparatuur is gereedschap om te meten.

Een klok, een liniaal en een weegschaal zijn voorbeelden van meetapparatuur (afbeelding 1).
• Hoelang iets duurt, meet je met een klok.
• Hoe lang iets is, meet je met een liniaal.
• Hoe warm het is, meet je met een thermometer.
• Hoeveel iets weegt, meet je met een weegschaal.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

opdracht
Schrijf in het schema, van alle meetinstrumenten in het lokaal
-de naam bv. liniaal
-de grootheid (wat je meet) bv. lengte
-de eenheid (met welke maateenheid je meet) bv. meter

Slide 25 - Slide

stoffen

Slide 26 - Slide

Stoffen
opdracht in tweetal, of drietal:

Zoek in het lokaal 10 verschillende soorten stoffen.



Slide 27 - Slide

Stoffen en materialen
Water, hout en steen zijn stoffen uit de natuur. Stof betekent: waarvan het gemaakt is. 
Soms kun je van een stof een product maken, bijvoorbeeld:
• Van hout kun je een tafel maken.
• Van steen kun je een muur maken.
Hout en steen noem je daarom materialen. 
Van water kun je geen product maken, dus water is geen materiaal. 
Water is wel een stof.

Slide 28 - Slide

stoffen
Sommige stoffen lijken erg veel op elkaar. 
Het is dan niet meteen duidelijk welke stof het is. 
Water, wasbenzine en alcohol zien er bijvoorbeeld precies hetzelfde uit. 
Het zijn alle drie heldere, kleurloze vloeistoffen. 

de docent laat 3 reageerbuisjes met verschillende stoffen zien.
Hoe kom je erachter wat er in de buisjes zit?

Slide 29 - Slide

stofeigenschappen
Eigenschappen waaraan je stoffen kunt herkennen, noem je stofeigenschappen. 
Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
• geur: alcohol heeft een andere geur dan benzine.
• kleur: koper is rood-oranje, goud is geel, lood is grijs.
• smaak: suiker smaakt zoet, keukenzout smaakt zout.
• brandbaarheid: benzine is brandbaar, water niet.
• smeltpunt en kookpunt.

Slide 30 - Slide

                     Stoffen en veiligheid
Sommige stoffen kunnen gevaarlijk zijn.

Een stof kan op meerdere manieren gevaarlijk zijn:
• als je de stof inademt;
• als je de stof inslikt;
• als je de stof op je kleren, op je huid of in je ogen krijgt;• als je met vuur bij de stof komt;
• als je de stof mengt met een andere stof.

Slide 31 - Slide

https://www.youtube.com/watch?v=bMpvnTjmef4&embeds_referring_euri=https%3A%2F%2Fnova-natuurkunde.secure.malmberg.nl%2F

Slide 32 - Slide

Mengsels en zuivere stoffen
Weet jij wat een zuivere stof is?

Kun je een mengsel noemen?

Slide 33 - Slide

zuivere stof, of mengsel

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

oplossing of suspensie
Als een mengsel helder is, zijn de vaste stoffen opgelost.
het mengsel is dan een oplossing.
bv. suiker in de thee

Als een mengsel troebel is, noem je het een suspensie.
De vaste stoffen zijn niet opgelost maar alleen vermengd.
bv. pindakaas

Slide 36 - Slide

samengevat
stoffen:
-zuivere stof (1 soort deeltjes)                                                            
-mengsel (2 of meer soorten deeltjes) :  

mengsels:    oplossing (helder)  of  suspensie (troebel)


Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

practicum
Mengsels kun je 

Slide 39 - Slide