zelfstandig werken 2.2 havo 2.4 vwo

Lees de tekst op de volgende slides
Neem de informatie eerst goed door. Vervolgens ga je de vragen beantwoorden.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Lees de tekst op de volgende slides
Neem de informatie eerst goed door. Vervolgens ga je de vragen beantwoorden.

Slide 1 - Slide

DNA vs RNA

Slide 2 - Slide

DNA bevat de bouwinstructie voor eiwitten
Chromosomen zitten in de celkern en zijn opgebouwd uit DNA.

Slide 3 - Slide

Vier verschillende stikstofbasen: Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C), Guanine (G)

Combinaties A=T en C≡G (baseparing)
De ene streng is complementair aan de andere
DNA

Slide 4 - Slide

Eiwitproductie
1. Eiwitproductie begint in de celkern. Een stukje DNA bevat de bouwinstructie voor een eiwit
2. Dit stukje wordt gekopieerd in de vorm van een RNA molecuul (transcriptie)
3. Via de kern poriën reist het RNA molecuul vervolgens naar het cytoplasma
4. Een ribosoom “leest” het RNA- molecuul en koppelt dan aminozuren aan elkaar volgens de bouwinstructie (translatie)

Slide 5 - Slide

Transcriptie: DNA naar RNA
Een stuk DNA dat codeert voor één eiwit (eigenschap) is een gen.
De volgorde van stikstofbasen (A,T,C,G) in dat stuk DNA is de code voor het maken van het eiwit.

Eiwitten bestaan uit een keten van aminozuren. Er zijn 20 verschillende aminozuren. 

Als het eiwit moet worden gemaakt wordt eerst van het gen een kopie gemaakt --> RNA



Slide 6 - Slide

Transcriptie: DNA naar RNA
- RNA is enkelstrengs
- RNA heeft Uracil (U) ipv Thymine (T) als stikstofbase

Tegenover de A wordt een U ingebouwd en tegenover T een A

Bij C een G en bij G een C.

Slide 7 - Slide

Translatie: RNA naar eiwit
Het RNA verlaat de kern (via een kernporie) naar het cytoplasma en bindt aan een ribosoom.

Het ribosoom leest het mRNA in steeds 3 basen tegelijk (triplet/ codon).

Slide 8 - Slide

DNA is een eiwit
A
Waar
B
Onwaar

Slide 9 - Quiz

Hoeveel nucleotides coderen voor 1 aminozuur?
A
1
B
3
C
6
D
9

Slide 10 - Quiz

DNA bevat 4 basen: adenine, guanine, cytosine, uracil
A
Waar
B
Onwaar

Slide 11 - Quiz

DNA heeft dubbele helix structuur
A
Waar
B
Onwaar

Slide 12 - Quiz

Transcriptie, het overschrijven van informatie op het RNA, gebeurt alleen als DNA verdubbelt
A
Waar
B
Onwaar

Slide 13 - Quiz

In het RNA zitten codons, ze bestaan uit 3 nucleotiden
A
Waar
B
Onwaar

Slide 14 - Quiz

Het proces waarbij RNA word afgeschreven van DNA heet:
A
Transcriptie
B
Translatie
C
Replicatie
D
Synthese

Slide 15 - Quiz

Wat is het anti-codon voor 'AUG' ?
A
UAC
B
ATG
C
AUG
D
CGC

Slide 16 - Quiz

KLEIN
GROOT
Nucleotide
Stikstofbase
Gen
Genoom
Chromosoom

Slide 17 - Drag question

Als 20% van het DNA molecuul thymine bevat, wat is het percentage Adenine?
A
50%
B
25%
C
20%
D
10%

Slide 18 - Quiz

Bouwstenen
Molecuul
Eiwit
RNA
DNA
Nucleotiden ATGC
Nucleotiden AUGC
Aminozuren

Slide 19 - Drag question

Transcriptie vind plaats in de (1) translatie vind plaats in de (2)
A
cyotplasma/celkern
B
celkern/cytoplasma
C
ribosomen/nucleus
D
cytoplasma/ribosomen

Slide 20 - Quiz

De matrijs streng van het DNA molecuul heeft de volgende code: TGCAAA
wat is de bijbehorende mRNA sequentie?
A
UGCAAA
B
TGCAAA
C
ACGUUU
D
ACGTTT

Slide 21 - Quiz

Translatie is het proces van:
A
DNA -> RNA
B
RNA->Eiwit
C
RNA -> DNA
D
Eiwit->RNA

Slide 22 - Quiz

Het coderende DNA molecuul heeft de volgende code: TGCAAA
wat is de bijbehorende mRNA sequentie?
A
UGCAAA
B
TGCAAA
C
ACGUUU
D
ACGTTT

Slide 23 - Quiz

Locatie
Molecuul
Eiwit
RNA
DNA
Kern
Kern + Cytoplasma
Cytoplasma

Slide 24 - Drag question

Een stukje DNA:
TAC AAC TGG CAC GGA CTG ATT
Geef de complementaire streng DNA.

Slide 25 - Open question

Een stukje DNA:
TAC AAC TGG CAC GGA CTG ATT
Geef de RNA streng.

Slide 26 - Open question

Een stukje DNA:
TAC AAC TGG CAC GGA CTG ATT
Geef de aminozuren.

Slide 27 - Open question

oefenen
2.2 voor havo
2.4 voor vwo

Slide 28 - Slide