Week 23 - les 1

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Bonjour!

Tu le sais encore?

Weet je het nog?

Sleep de juiste bezienswaardigheid in Parijs naar de juiste naam.

De Eiffeltoren

Sacre Coeur

Louvre

Les Champs-Elysées

Arc de Triomphe

Montmartre

Le programme:

* Répéter la grammaire (verbes ER et verbes irréguliers)

* Corriger les devoirs (ex. 30bcd, 32a, 10bc)

* Le futur proche

* Au travail!

* La fin 

Aan het einde van de les:

* heb je de werkwoorden op er en de onregelmatige werkwoorden herhaald.

* heb je het huiswerk nagekeken.

* kan je de futur proche maken.

Le programme:

* Répéter la grammaire (verbes ER et verbes irréguliers)

* Corriger les devoirs (ex. 30bcd, 32a, 10bc)

* Le futur proche

* Au travail!

* La fin 

Aan het einde van de les:

* heb je de werkwoorden op er en de onregelmatige werkwoorden herhaald.

* heb je het huiswerk nagekeken.

* kan je de futur proche maken.

Répéter les verbes

- Hoe kan je de regelmatige werkwoorden op ER vervoegen?

- Wat is het stappenplan?

- Let op! Denk aan de accenten als een heel werkwoord dat al heeft.

Conjugue! (Vervoeg!)

1. tu (jouer)

2. il (aimer)

3. elles (adorer)

4. je (parler)

5. vous (détester)

6. les profs (corriger)

7.  Sanne (écouter)

8. nous (habiter)                                                                 Klaar? Maak ex. 11abc (p. 135)

Corrige!

1. tu joues
2. il aime
3. elles adorent
4. je parle
5. vous détestez
6. les profs corrigent
7. Sanne écoute
8. nous habitons 

Onregelmatige werkwoorden

Welke hebben we tot nu toe gehad?

Heb je ze goed geleerd?

Traduis:
ik heb

1. je suis
2. je vais
3. j'ai
4. j'avais

Traduis:
jullie zijn

1. vous êtes
2. vous avez
3. vous allez
4. vous parlez

Traduis:
jij gaat

1. tu es
2. tu vais
3. tu as
4. tu vas

Traduis:
wij hebben

1. on est
2. on a
3. on va
4. on avoir

Traduis:
Eric is

1. Eric suis
2. Eric a
3. Eric est
4. Eric va

Traduis:
zij gaan

1. ils ont
2. ils vont
3. ils sont
4. ils allont

C'était comment?
Hoe ging het?

😒🙁😐🙂😃

Le programme:

* Répéter la grammaire (verbes ER et verbes irréguliers)

* Corriger les devoirs (ex. 30bcd, 32a, 10bc)

* Le futur proche

* Au travail!

* La fin 

Aan het einde van de les:

* heb je de werkwoorden op er en de onregelmatige werkwoorden herhaald.

* heb je het huiswerk nagekeken.

* kan je de futur proche maken.

Voordat we gaan nakijken..

controle!

Leg p. 76 en 134 open.

Ex. 30b (p. 76)

1. vas faire
2. vais visiter
3.  allons manger
4. va perler
5. vont danser
6. allez jouer

Ex. 30c

1. Je vais acheter un ticket de métro.

2. Mon frère va trouver un restaurant.

3. Nous allons visiter le musée du Louvre.

4. tu vas regarder un match du PSG.

Ex. 30d

2. Je ne vais pas acheter deux croissants pour le petit-déjeuner.

3. Ce soir, nous n'allons pas regarder le journal à la télé.

4. Cet après-midi, on ne va pas visiter le château de Versailles.

5. Cet été, mes parents ne vont pas acheter la maison près de la plage.

Ex. 32a (p. 77)

• waar je woont: J'habite à ... (Dinxperlo, Gendringen etc.)
• hoe je naar school gaat: Je vais à l'école ... (à vélo)
• wat je na schooltijd gaat doen: Après l'école, je vais ... (faire les devoirs, faire du volley, jouer à la console)
• nog twee andere dingen over jezelf: Je suis petit, je suis grand, j'ai des cheveux blonds, je porte des lunettes (er zijn hier veel mogelijkheden!) 

Ex. 10b (p. 134)

2. vais travailler

3. allons habiter

4. allez aimer

5. va manger

6. vas aller

Ex. 10c

1. rêvons

2. avez

3. aime / adore

4. est

5. trouves

6. préfère

7. vont

8. cherchent

Le programme:

* Répéter la grammaire (verbes ER et verbes irréguliers)

* Corriger les devoirs (ex. 30bcd, 32a, 10bc)

* Le futur proche

* Au travail!

* La fin 

Aan het einde van de les:

* heb je de werkwoorden op er en de onregelmatige werkwoorden herhaald.

* heb je het huiswerk nagekeken.

* kan je de futur proche maken.

Futur proche

Hoe ging de futur proche ook alweer?

Uit hoeveel werkwoorden  bestaat het?

En wat betekent het?

Met au futur proche:

1. Elle (habiter)

2. Nous (danser)

3. Je (déménager)

4. Tu (parler) 

5. Vous (jouer)

6. Ils (avoir) 

Corrige!

1. Elle va habiter

2. Nous allons danser

3. Je vais déménager

4. Tu vas parler

5. Vous allez jouer

6. Ils vont avoir

Le programme:

* Répéter la grammaire (verbes ER et verbes irréguliers)

* Corriger les devoirs (ex. 30bcd, 32a, 10bc)

* Le futur proche

* Au travail!

* La fin 

-> faites ex. 11abc (p. 135)

Aan het einde van de les:

* heb je de werkwoorden op er en de onregelmatige werkwoorden herhaald.

* heb je het huiswerk nagekeken.

* kan je de futur proche maken.

Pas de devoirs! (Geen hw!)