Waar is mijn ................. fiets? (geel)
Ik heb een .......... vrouw gezien. (mooi)
Dat .................Nederlands! (lastig)
Wat een .......... rat! (vies)
Mijn ..........., ...............scooter is weg (mooi, nieuw)
Ik zag hem bij die ...... bomen naast dat ....huis ( hoog, scheef)